De mens bezit zeven werkelijkheden, die hem geschonken zijn door den Schepper:
Het gehoor van het vlees,
het gezicht in den ogen,
de reuk van de ziel,
het geduld van het gebeente,
het gevoel van de zenuwen
en de heerlijkheid van het denken.
De reuk wordt over 't algemeen niet als één van de voornaamste zintuigen gezien, althans bij de mens.
De hogere diersoorten verlaten zich uitsluitend op de reuk.
Dat de reuk echter een bijzondere betekenis moet hebben of hebben gehad, blijkt uit de oude religieuze gebruiken en uit de overleveringen der volkeren.
Het reukoffer speelde in alle oude mythen en legenden een grote rol. Men zei zelfs dat de wijze "welriekend ging geuren".
Het reukoffer is Gode welgevallig.
Welriekende oliën vergezelden een inwijding of begeleidden de dode op reis naar de eeuwigheid.
De geur blijkt toch in het leven van de mens een belangrijke plaats in te nemen.
Velen omringen zich gaarne met geurtjes, anderen hebben er een afschuwelijke hekel aan.
In de oude religieuze gebruiken neemt de geur een zeer belang-rijke plaats in, zij gaat vooruit om Gode welgevallig te stemmen, zij bereidt God voor, zij is een voorbode.
Als men deze oude gebruiken nu in verband brengt met de woorden uit het Henochboek:
"..... en ik legde de reuk in hun ziel", dan verstaat men waarom in die oude religies de geur zulk een voorname rol speelde.
Ziel en reuk zijn één.
Zoals de hond de baas aan zijn geur herkent, zo kan de ziel de trillingen des hemels aan hun geur herkennen.
Tenminste dat kon zij.
Geur ontstaat door gasvorming; de etherische verbindingen der gassen worden door de reukzenuw opgenomen.
Deze gasvormingen zijn het resultaat van een proces, lichamelijk of geestelijk.
De ziel, die zich met de geest verbindt, bearbeidt een proces dat een speciale reuk afscheidt, zoals het lichaam reuk kan afscheiden na organische processen.
Door het verbranden van een offerande komt er geur vrij, die "gode welgevallig zou kunnen zijn" en dit in overeenstemming met het verbrandingsproces dat plaatsvindt wanneer de "oude metalen" in het geestvuur worden omgezet.
De omzetting is een verbranding, een offer dat gode welgevallig zal kunnen zijn.
De uiterlijke offerande nam later de plaats in van de innerlijke offerande, zoals alle innerlijkheid langzaam maar zeker ver-drongen werd door de uiterlijkheid.
Het branden van wierook, van kruiden, heeft altijd te maken met de ziel, die door de geur kan worden beïnvloed.
Men weet dat het zenuwgestel een middelend organisme is tussen het stoffelijke en het etherische lichaam.
De geur wordt door de reukzenuwen opgenomen waardoor binnen het etherische lichaam een reactie kan ontstaan.
Waarom vindt de mens bepaalde geuren afstotend en andere geuren heerlijk?
De mens geeft de voorkeur aan geuren die bij zijn aard en zijn type passen.
Er zijn geuren die misleidend, bedwelmend en prikkelend zijn; geur mist nooit zijn uitwerking op de mens.
Het opsnuiven van bepaalde kruidengeuren schenkt gezondheid, kalmte, levenskracht of moed.
De geur dringt door tot in de ziel, zo de mens een ontvankelijke ziel bezit.
De reukzenuwen staan direct in verband met de inademing, terwijl men de zo noodzakelijke levensadem schept, prikkelt, balsemt of irriteert men de reukzenuw.
Hieruit kan men concluderen dat levensnoodzaak en zieleleven met elkander verbonden zijn.
De momentele luchtvervuiling, waardoor de ademhalingsorganen worden geprikkeld heeft tegelijkertijd een degenererende invloed op het reukorganisme.
De natuurlijke levensvoorwaarden zijn dermate verstoord dat de ziel, die afhankelijk is van de reuk, belemmerd wordt door de disharmonie binnen de natuur.
De mens ademt de geuren in van afbraakprocessen, die de dood dienen, maar die nimmer het zieleleven tot doel hebben.
Onbewust voert men de ziel zo de geur van de dood toe, terwijl men haar maar al te weinig de oorspronkelijke Godengeur schenkt.
Het zich omringen met welriekende geuren is een onbewuste maskerade van de onvolkomenheid der ziel, een ziel die nog geen geur verspreidt, en die het omzettingsproces niet voltrekken kan.
De natuurlijke geuren van bomen en planten hebben tot doel de mens zijn verblijf op aarde te veraangenamen, hem zelfs van tijd tot tijd te stimuleren.
Geuren die een slaap verwekkende invloed hebben, komen dikwijls van giftige bloem- en plantensoorten.
Hun geur heeft de verleiding en de vernietiging tot doel, zoals men zien kan bij parasiterende plantensoorten.
Denk hierbij even aan de speciale parfumerieën, die eenzelfde doel beogen.
Momenteel wordt men overstroomd met wierooksoorten, die tot doel hebben de ziel ontvankelijk te maken; zij bewerken een overgevoeligheid van het etherische lichaam, waardoor de mens mediamiek wordt en zo de ziel dus kan worden verleid tot bepaalde ceremoniën.
Alle ceremoniën, die vergezeld gaan door een bepaalde geur-verspreiding, willen de ziel inpalmen, buiten de wil en het denken van de mens om.
Een intelligente, misleidende religieuze ceremonie wordt gekenmerkt door zeven misleiders:
verleidende muziek of muzikaal uitgesproken woorden, om het vlees zwak te maken,
harmonisch samenspel tussen geur en klank, om het zenuw-gestel niet te prikkelen,
stilten en rustpauzen om het verzet uit het gebeente te verjagen,
schone uiterlijke vormen om het oog te bekoren,
een alles doordringende geur om de ziel te misleiden, via een verslaafd etherisch lichaam,
en een kleurenharmonie die de smaak van het bloed wil ver-leiden.
De oorspronkelijke zeven werkelijkheden van de mens wordt zo misleid, zonder dat de mens zich daarvan bewust is, omdat hij zijn oorspronkelijke wezen niet meer kent.
De geur van een roos heeft iets onwerkelijks, zij kan de mens schone gedachten schenken, hem een hogere wereld voortoveren.
De pure, edele bloemensoorten wekken in de mens een hoger verlangen op, zij verenigen hem met zijn ziel.
Ieder wezen heeft zijn specifieke geur en hoogstaande wezens bezitten een welriekende, ziel-opwekkende geur, die later door de uiterlijke adeldom werd nagebootst, door zich te besproeien met allerlei parfums.
Edele geuren behoren bij edele mensen; edele mensen houden ook van edele geuren.
De keus van een geur kan de inborst van een mens bepalen, zoals de bij hem behorende klanken en de bij hem behorende kleuren hem kenmerken.
De natuurlijke lichaamsgeur behoeft nooit onaangenaam te zijn, slechts ziekelijke aandoeningen, overspanning en verwaarlozing veronaangenamen de geur.
De belangrijkheid van de geur kan men terugvinden in allerlei volksgezegden:
"hij staat in een verkeerde reuk" -
"dat riekt naar bedrog" -
"iets in geuren en kleuren vertellen" -
"de geur gaat hem vooruit."
Bij een offerande gaat "de geur vooruit" om God te vertellen dat er een liefhebbende ziel aan Hem denkt.
Bij de doden vertelt hun balsemgeur dat er een edele ziel over-gegaan is; (dit is natuurlijk een onnozel godenbedrog)
Op alle mogelijke manieren tracht de mens God te misleiden, omdat hijzelf nog niet "gode welgevallig" is.
Daarom is de optekening in het Henochboek: "en Ik gaf hem de reuk in de ziel", van een zeer diepzinnige betekenis, die reeds lang in deze moderne tijd zijn inhoud en waarde heeft verloren.
De mens is omringd door bedrog, misleiding, huichelarij en uiterlijkheid; hij is hiervan dermate intensief doordrongen, dat hij er niet meer aan denkt dat er mogelijk een innerlijke betekenis zou kunnen bestaan van hetgeen hij uiterlijk als gewoonte heeft geaccepteerd.
Door de eeuwenlange beweging waarbij het "innerlijke" langzaam verjaagd werd door het "uiterlijke", werd de mens mede in de uiterlijke wereld verplaatst en is hij de innerlijke wereld vergeten.
Hij tracht nu de weg-terug naar de innerlijke wereld te vinden, maar hij wendt daarvoor uiterlijke middelen aan, zoals de wierook b.v.
Het is inderdaad juist dat de mens de weg-terug naar de innerlijke wereld slechts kan vinden met zijn oorspronkelijke werkelijk-heden, die echter allereerst in het bezit dienen te worden gesteld van hun oorspronkelijke gaven.
De mens leeft in een harnas, mede door de opmars van de beschavingscultuur, die hem voorhoudt dat hij zichzelf moet verbergen achter een klatergouden vernisje, opdat hij edeler zal schijnen dan hij in werkelijkheid is.
Deze manie der z.g. beschaving drukte zijn stempel eveneens op de religieuze gebruiken.
God wordt misleid door de zichzelf bedriegende Lichtzonen, die willen dat God hen als zijn Zonen erkent, hun adeldom accepteert, hun zielenrijkdom herkent en hun schoonheid beloont.
Het religieuze altaar nam de plaats in van de mens zelf, alle soorten van offeranden moesten God gunstig stemmen, omdat de Lichtzoon het vertikte de ene, mogelijke offerande te brengen.
Niettemin zijn de twee werkelijkheden niet van elkander te schei-den: de inademing - het onontbeerlijke leven, en de geur - de ziel.
Geuren van vergoten bloed, zoals bij primitieve volkeren, wier offeranden uit levende schepselen bestond, brengen de mens buiten zinnen, zijn etherisch lichaam, zijn zenuwgestel worden op een degenererende manier geprikkeld.
De geur van bloed maakt wilde dieren tot moordenaars en maakt de mensen tot dieren en ontdoet hen van alle spirituele adeldom.
Ademen in een reine omgeving geeft de ziel verlichting, ver-ruiming, ontdoet hem van een ego-druk.
Wanneer in zulk een reine omgeving dan de geuren der natuurlijke en wild groeiende kruiden de reinheid accentueren, leeft de ziel op en gevoelt de mens zich onberedeneerd gelukkig.
Komen daarbij nog harmonische klanken, die natuurlijk zijn ontstaan, dan is zulk een ervaring als een levensinjectie, en gevoelt hij in zichzelf dat bovenaardse geduld opstijgen, waarin de grenzen wegvallen en de wereld gaat behoren tot één groot universum.
Dan heeft hij de sensatie iets van het goddelijk universele te ondergaan en zijn ziel wordt als een bevrijde vogel, wegvliegende op de herstelde vleugels.
God is overal, zegt de intelligente mens.
Daarmede wil hij zeggen dat hij God overal kan vinden, in zijn kamer, in zijn kerk, in de natuur en in zichzelf. God is overal!
Maar deze mens vergeet dat God slechts daar is, waar de zeven werkelijkheden een godenlied zingen, harmonisch, oorspronkelijk, scheppend.
Niet reagerend, doof geworden vlees, zoals van een botte massa, verjaagt God; satanische blikken sluiten God buiten; bedwelmende, de dood medevoerende geuren, kennen God niet; de gespannenheid voor welk doel dan ook, vlucht aan God voorbij en de perverse smaak van het bloed ontkent God.
Een natuur, die zelf de zeven werkelijkheden niet meer bezit, sluit God bij voorbaat buiten.
Hoe kan zulk een gedeformeerde natuur de oorspronkelijke zeven werkelijkheden van de mens voeden en genezen?
Door welk een giftige dampen moet de ziel zich een weg banen om de geur Gods terug te vinden.
Zij ademt - of zij krijgt toegevoerd - gif na gif, dood na dood, bedwelming na bedwelming, hoe kan men dan verlangen dat men in een korte spanne des tijds een goddelijke weg bewandelen kan?
De ziel sluit zich toe, reageert niet, omdat zij de welriekende geur der goden niet vinden kan.
Het welriekende offer wordt haar nog steeds niet aangeboden.
De ziel drukt zich uit in haar geur, op het moment dat het ego zich offert en het geestvuur zich om beiden heensluit.
Dan stijgen uit de ziel rozengeuren op, geuren die kunnen vrij-komen wanneer de mens waarachtig een Pad van Godendom bewandelt.
Deze zielengeur heeft niets met lichaamsgeur te maken, zij is etherischer, verfijnder, edeler en zij wordt bemerkt door andere zielen.
Zoals mensen worden aangetrokken door verschillende geuren, zo worden zielen aangetrokken door de verschillende "geuren" der voorgangers, zij reageren op hun persoonlijke fluïdum, dat een geur verspreidt waardoor zij bedwelmt, dan wel geprikkeld, dan wel verlicht worden.
Zoekende naar de geur van het goddelijke blijft de ziel staan bij de geur van de spirituele bloemen om hem heen, en hij vergéét de goddelijke bloem zelf.
Dan ademt de mens de geur van deze spirituele sfeer in en zijn etherisch lichaam wordt erdoor geopend en de ziel bedwelmt, dan wel zij sluit zich toe in afwachting.
De mens doolt rond als in een oerwoud, talrijk zijn de geuren, talrijk de schone bloemen, doch hun geur vertelt van hun eigen leven, dat een eigen doel nastreeft en zo de dolende het gevaar niet kent, slechts op schoonheid en geur afgaat, moet hij dit dikwijls met de dood bekopen.
Indien de zeven oorspronkelijke werkelijkheden nog niet in de mens zijn hersteld, kan zijn ziel zich niet openen voor de wel-riekende godengeur, omdat het doorvoerkanaal ontbreekt.
Allereerst is noodzakelijk een herstel van de zeven werkelijkheden door harmonie in alle opzichten.
Uiterlijke èn innerlijke omstandigheden moeten harmonisch samenwerken om zo tot dat goddelijke spel van geven en ontvangen te komen.
Het is veel moeilijker een denken te reinigen wanneer het van buitenaf door allerlei dissonanten, disharmonie en laagheid wordt gebombardeerd, dan wanneer het zich ontspannen kan in een reine, rust schenkende omgeving.
Het zou onintelligent zijn om te menen dat God in een decadente, van spanning geladen omgeving net zo dichtbij zou zijn als in de harmonie van een ongerepte natuur.
Zo is het ook ìn de mens.
De natuur, als dochter van de Godsnatuur, moet zich allereerst van haar ziekelijke aandoeningen herstellen, voordat men de gelijkenis met de goddelijkheid kan herkennen.
Door deze herstelde dochter zal de ziel heenstralen als een getuigenis Gods, de zeven werkelijkheden verkondigende door de gaven Gods:
het gehoor en daardoor de gehoorzaamheid des vleses,
het licht van zon en zeeën in de blik,
de geur van welriekende offerande in de ziel;,
een geduld dat alle menselijke begrip te boven gaat, want er wordt met de eeuwigheid gerekend,
bloed dat is als reine dauw,
een zenuwgestel dat zingt op de trilling Gods,
en een denken dat is als een lichtend Aurora, zich badende in een juichend morgenrood.
In waarheid is de gehele terugweg eenvoudig, als men maar terug zou willen!