Wanneer Henoch de zevende Hemel is binnengegaan wordt hem veel onthuld; God spreekt met hem over de scheppingsdagen.
Hetgeen natuurlijk wil zeggen dat Henoch - in verbinding staande met het trillingsveld van de Prima Materia - de scheppingsarbeid schouwen kan.
De schepping wordt gedomineerd door "zeven sterren, die ieder hun eigen hemel bewandelen".
De zeven planeten bezitten ieder hun eigen krachtveld of hemel, en zij bewegen zich daarbinnen zonder elkanders hemel te infiltreren.
Zij wandelen naast elkander als zeven kleuren, zeven vertegenwoordigers van de zeven hemelen,
"En Ik scheidde tussen licht en tussen duisternis, dat is tussen de wateren aan deze en aan gene kant."
De alchemisten zeggen dat de chaos bestaat uit een dik, langzaam water, dat noch vast noch vloeibaar is.
In den beginne wordt God omgeven door ontvangende trillingen, een veld van negatieve, ontvankelijke impulsen, die uit Hem leven.
In den beginnen was Ik alleen, zo zegt Hij, en dat wil zeggen: Ik was alleen Levend, al het andere was vegeterend, bewegend uit Mij. Doch Ik had nog niet geschapen.
Ik had de negatieve trillingen nog niet aangewend om tot schep-ping te komen. Ik had mijzelf nog niet vermengd met de chaos, het Woord der schepping was nog niet tot die chaos ingegaan.
Toen scheidde God de wateren aan deze en aan gene kant in licht en duisternis, in zeer snelle trillingen en in zeer langzame trillingen, doch zij bleven beide behoren tot de chaos, tot de materie waaruit de vorm zou ontstaan.
Uit het Licht èn uit de duisternis werd de scheppingsvorm ge-boren.
Duisternis heeft hier niet de betekenis van "slecht", maar van "nacht", de schoot die door het licht of "de dag" wordt omvangen.
Nacht en dag, licht en duister binnen deze schepping vormen één geheel, hun samenwerking brengt de vaste vorm, het schepsel.
Daar het hermetische woord: zo boven zo beneden, zich in het schepsel bevestigt, kunnen wij in dit schepsel eveneens "de scheppingsdagen", de dag, de nacht, de hemellichamen, de aarde aantreffen.
De eerste werkzaamheid van het stoffelijke en van het geestelijke schepsel is altijd de scheiding van dag en nacht.
Het kind krijgt direct na de geboorte het positieve en het negatieve beginsel als een eenheid in zich.
Zodra het het daglicht aanschouwt, scheidt het met de eerste kreet de dag - het positieve zijn - van de nacht - het slapende zijn.
Het schepsel leeft en groeit uit de wisselwerking tussen dag en nacht, het scheidt deze dag van deze nacht met de geboorte, uit het onbewust, vegeterende, in de ongescheiden wateren levende schepsel ontluikt met de eerste kreet het schepsel der twee-aanzichten.
In het zieleleven voltrekt zich hetzelfde proces.
Voordat de ziel de scheppingskreet: "Er zij Licht" heeft uitgeroepen gebeurt er niets.
Hij blijft dan vegeteren in het slapende bewustzijn, de dikke wateren, de spirituele chaos, waaruit zij herboren moet worden.
Op de tweede dag gehoorzaamt de middelste trilling, - die in het midden is -, direct onder de hemelen, aan het gebod van de hoogste trilling; de golven of frequenties verdichten zich, voegen zich tezamen, hun aanwezige concentraties ontbonden zich, droogden op en zij vonden een nieuwe rangschikking volgens de instraling van de hoogste, de goddelijke Trilling.
En zo werd een deel van hen tot water, en een ander deel tot aarde, slechts door de onderlinge snelheid van elkander ge-scheiden.
"Uit het gesteente trok ik het droge tezamen."
De trillingen worden verdeeld en ondergebracht in krachtvelden: het natte krachtveld, het droge krachtveld, het warme krachtveld en het koude krachtveld.
Men ondergaat deze gewaarwordingen slechts door middel van een trillingssnelheid. Alle aandoeningen worden gevormd door trillingen.
Er is géén geheim dat niet door een bepaalde trillingssleutel geopend kan worden.
De individuele trillingssleutel verschaft de mens toegang tot alle scheppingsgeheimen.
Hij begint met zijn geboortesleutel, een trillingssnelheid waar-onder hij geboren wordt, waarmede zijn wil, zijn gemoed, zijn denken handelt en door deze sleutel opent hij de voor hem bestemde geheimen.
Dit wordt de basis van zijn geestelijke of materiële ontwikkeling.
Alle gaven waarmede men niets kan aanvangen zijn misvormingen binnen de degeneratie van de schepping.
Ieder bewust levend mens bezit de sleutel die bij hem behoort.
Alles wat de mens uit zijn evenwicht brengt, hetzij geestelijk, hetzij lichamelijk, bewijst daarmede niet tot zijn sleutelgeheim te behoren.
Men dringt heel dikwijls via de achterdeur de vreemde schaapskooi binnen en dan blijft men in die kooi, in dat veld, in dat trillingsgebied een vreemdeling, iemand die zijn domein niet kent.
Iemand, die onrechtmatig zulk een schaapskooi, een krachtveld, is binnengegaan, zal nooit bewust over de gaven van het betreffen-de trillingsveld kunnen beschikken.
Zij komen over hem, als ware hij een slapende.
"En in het midden van de aarde maakte Ik de keel, dat betekent de afgrond."
Men moet bij deze aanduiding niet denken aan de kerven en af-gronden in de bodem van de aarde, want er staat duidelijk "in het midden van de aarde maakte Ik de afgrond".
Het middelpunt van de aarde is als een draaikolk, een zuigende wieling van trillingen die de aarde in beweging houdt, die het evenwicht tussen de wateren en de vaste gronden behoudt, die het water en de vaste vormen scheidt.
Deze "keel" heeft haar uitgangspunt in de zuidpool en haar ingang in de noordpool.
De "keel" of het keelgat van de aarde reikt van de noord- tot zuidpool en door deze "keel" wordt de aarde voorzien van hemelse trillingen, van kosmische impulsen, die haar bewegingen bestendigen, haar evenwicht tussen water en aarde controleren.
Deze kosmische trillingen zijn afgezwakte scheppende of goddelijke vibraties die van buiten het heelal binnendringen en via de hemelen of het licht (het vuur) en de lucht in het water en de aarde afdalen.
Op deze verbintenis tussen Schepper, hemel en aarde berust het evenwichtssysteem van de gehele schepping.
Vandaar dat een verstoring van de verhouding tussen hemel en aarde de scheppingswetten kunnen aantasten.
Licht en lucht, hitte en koude leggen een beschermende gordel rond het water en de aarde, vochtigheid en droogte.
De uiterste begrenzingen van het heelal bestaan slechts uit een samenspel tussen licht en lucht, vuur en adem, de levenstrilling.
Deze beide abstracte vormen van de elementen vuur en lucht staan direct in binding met de trillingen buiten het heelal, de inspirerende goddelijke trillingen.
De biologen ontdekken dat alles wat leeft op de één of andere wijze door een ongekende inspiratie of trilling wordt bezield.
In de verbintenis of de ontmoeting tussen deze uiterste uit-drukking van vuur en lucht ontstaan soms kristallisaties die noch aarde, noch water in zich hebben. Men spreekt wel van quasars, radiosterren.
Hun samenstelling is op aarde onbekend en zo men hen op aarde vindt, is dat een gevolg van intercosmische explosies, waardoor de zwaartekracht van het heelal een ogenblik wordt verstoord en de quasars zich zo een weg tot de aarde kunnen banen.
"De zeeën werden met een "juk" samengebonden", zegt Henoch.
Men kent de vorm van het juk: twee balken die in het midden in een uitstulpsel samenkomen.
"Het keelgat of de afgrond in het midden van de aarde" is het samenbindende element tussen de beide armen van het juk.
Hij houdt de zee op zijn plaats en zijn begrenzing is "eeuwig", hetgeen betekent tot aan de opheffing der schepping door middel van het Woord van de Eeuwige.
"Deze dag noemde Ik de dag van het eerst geschapene."
De trillingen van het water en de trillingen van de aarde of de grond, zijn in een eigen veld begrensd geworden en zij zullen daar blijven zolang de "keel" van de aarde geopend blijft voor zijn Hoge Begunstiger.
De aarde kent geen andere rol dan zich "te openen" voor en gevoed te worden door middel van de hemelen, zijn de hemelen in disharmonie dan ervaart men dat op de aarde.
Verontreinigt de mens de hemelen, de trillingen rond de aarde, dan gaat de aarde gebrek lijden, omdat haar voedsel zijn, door God samengestelde, trillingsharmonie verliest.
De nacht komt op vanuit het krachtveld van de langzame trillingen, het licht komt vanuit de krachtvelden van de snelle trillingen.
Hun dagelijkse ontmoeting is een trillingsconcentratie, een krachtmeting, vandaar dat vele religieuze groeperingen hun magie verrichten bij het "aanbreken van de dag".
De langzame, sluimering opwekkende trilling wordt langzaam maar zeker doorstraald door de inspirerende, of scheppende trilling van de dag of het licht.
Dit is een dagelijkse conceptie waarvan occult-magische bewegingen gebruik trachten te maken.
Vanzelfsprekend bevat deze dagelijkse conceptie binnen het heelal géén verbrekende trilling, géén ziele-impuls, want ook deze vereniging van nacht en dag ligt besloten binnen het scheppingswerk.
Zij is niet uit zichzelf verlossend, niet geestelijk.
De ziel is op zulk een "tweede individuele scheppingsdag" nog jong, zij rangschikt de mogelijkheden des Lichts en fundeert in zichzelf de bronnen des Lichts en maakt van zichzelf een aarde en een hemel, ontvankelijkheid en inspiratie.
Zij vormt de "keel der ziel", waardoor het voedsel van het Licht tot haar kan komen.
Deze keel is een magnetische kolk, een intense zuigkracht opstijgende uit het midden der ziel, uit het hart van de lotus.
Deze hunkering, die intense magnetische zuigkracht, houdt de gehele schepping in evenwicht.
Indien in het schepsel, in de Lichtzoon deze "keel" bevestigd is en de wateren des harten hun begrenzing hebben gekregen en de grond van zekerheid en geloof zich door het gehele organisme heeft verspreid, dan komt dit schepsel, deze ziel in evenwicht met de hemelen en daardoor ontvangt zij Het Licht.
"In het midden van de aarde maakte ik de "keel", het midden van de aarde van het schepsel is het hart, de plaats waar de "keel" bevestigd zal worden.
De plek waar zich de achtvoudige Lotus met de ziel bevindt, vanuit deze keel, die zowel de uitgang als de ingang van het schepsel bestrijkt, wordt de gehele schepping geregeerd.
Staat deze "keel" in binding met de hemelen, met de elementen vuur (licht) en lucht, in hun uiterste verfijning, dan komt het hemelse schepsel tot wasdom,
het wordt opgetrokken vanuit de "keel" en treedt naar buiten via de noordpool of de kruin van het schepsel.
De her-scheppingsdagen van de ziel hebben slechts de schepping van de hemelse mens tot doel, de inspirerende goddelijke ademhaling, van buiten de zeven sferen of het heelal komende, is slechts aanwezig tot het verrichten van deze daad.
De mens verkent het heelal, maar hij zal nooit tot een herkenning van deze buitenaardse trilling komen, omdat deze nooit te onderkennen is via de stoffelijke zintuigen, noch door het ge-moed, noch door het denken.
Men kan slechts beamen: Zij is er!
Zij werkt en behoedt, maar wat en wie zij is zal men nooit weten.
Omdat er op aarde niets is om met haar te vergelijken.
Daarom is het vanzelfsprekend en begrijpelijk voor de aardse mens dat een hemelse mens of een ziele-geestmens alleen met behulp van deze trilling gevormd kan worden.
Men kan ontelbare malen tot u zeggen dat men een hunkering moet bezitten, dat men moet bidden, mediteren, bezinnen, indien de tweede dag der schepping, deze "keel" niet in de mens is bevestigt, zal zijn hunkering zijn als een dwaallicht, her- en der-waarts spoedende, het Licht van de eerste dag vermorsende, totdat er weer "zwaar water", louter onbewuste chaos aanwezig zal zijn.
Er moet allereerst een schepping geweest zijn, voordat er een herschepping voltrokken kan worden.
De resten van de schepping moeten zich voegen naar de handen en de inspiratie die uit hen de herschepping wil tot stand brengen.
Vandaar dat ego en ziel de woorden: "Er zij Licht" met vreugde moeten begroeten.