Hoofdstuk 31

In de zevende Hemel ontmoet de mens hemels geluk, wonder-baarlijke schoonheid, maar ook de verschrikking van de over-weldiging. 

Iemand, die "zich in de zevende Hemel" bevindt in een gelukstoestand zonder weerga, kan ieder ogenblik terugvallen in de oude situatie, dan wel, door een volkomen verandering, het geluk voor altijd bemachtigen. 

De grens tussen de volkomenheid en de onvolkomenheid ligt tussen de zevende Hemel en de eerste dag Gods, ligt tussen het tijdelijke aardse geluk, de toestand van vrees en twijfel en het hemelse eeuwige geluk, de toestand van de onbevreesdheid. 

Henoch kan plaats nemen aan de linkerzijde van de Heer: de plaats van Gabriël, de troon van de hoge Verbeelding. 

Op die plaats luistert hij naar de trillingen des Heren en begrijpt hem via zijn hoge Verbeelding. 

Nadat Henoch de boeken der natuur uit mirre, uit de hemelse zout-trilling heeft voleindigd, kan hij achter de woorden de beelden schouwen: zijn Beeldend Vermogen is hersteld en hij ziet wat is geschied, wat geschiedt en wat geschieden zal. 

Henoch verneemt nu hetgeen de engelen der Hemelen niet weten, want hij, Henoch, is weder opgestaan, en zit aan de linkerkant des Heren, als een getuige der wijsheid. 

Hij, die herschapen is, is wijzer dan hij die nooit is gevallen, zegt het Boek van de Pistis Sophia. 

Zij, die nimmer gevallen zijn kennen de wijsheid niet als een ervaringsbezit, wijs is hij die, geleerd hebbende, zijn wil niet meer in verzoeking brengt, omdat hij weet.

De Heilige Geest is de Trooster, degene, die de gevallen Licht-zonen ontvangen, hij is hun erfenis en hun getuigenis en hun herinnering. 

De wijsheid die voortkomt uit de Trooster, is de grootste gave voor de gevallen Lichtzoon, mits hij haar neerschrijft in mirre. 

De tranen van berouw, de dauw der ziel, bevattende vuur (hemels zout) en water, brengen wijsheid.

Door deze zielendauw geschiedt de omzetting, en zij is het vuur voor het ego dat tegelijkertijd loutert, ver-ast en verlicht.

Er worden vele tranen om niets vergoten, sentimentele tranen, ego-zout dat verbrandt en niets achterlaat, slechts wrok, leegte, ego-overwinning. 

De rede weent niet, het hart weent zodra het te zwaar wordt belast, hetzij door het ego, hetzij door de ziel. 

Vreugdetranen vertellen van de ego-bevrediging; 

smartetranen vertellen van de ego-pijniging; 

mirre-tranen vertellen van de omwending der ziel en de geboorte van wijsheid. 

Mijn engelen weten niets van hun opstanding, noch van het onbegrensde beeld Gods, noch van de onbegrijpelijkheid der creaturen. 

De gevallen engelen weten niets, omdat zij geen zielentranen kennen, niet gewijd werden door de mirre en de dauw, die is als een balsem. 

Deze passage uit het Boek Henoch staat direct in verbintenis met het begin: "En ik, Henoch, gevoelde een groot leed in mijn hart en ik was wenend met mijn ogen."

Dit ervaren leed is niet te vergelijken met welke ego-smart ook, het is een aandoening der ziel, een ondergààn van het leed der Lichtzonen, die zich verharden in hun eigen wil. 

Uit deze verharding komt die merkwaardige beheerste levens-houding voort, waarbij men nimmer tranen mag vergieten. 

Tranen is een teken van overgevoeligheid, van kinderachtigheid, van het "zich gewonnen geven".

Deze wereld is gebouwd op de verharding van de wil en de kunst om traan-loos te blijven, 

Zij, die hun wil door willen zetten met behulp van loze tranen, lijden aan een onevenwichtigheid van Venus, het hart heeft zijn fijne besnaring verloren. 

Wilsverharding en overdreven tranenvloed zijn beide een teken van de ongevoeligheid van het waarachtige hart, dat de poort der ziel wordt genoemd. 

In den beginne was God, de Één, het Hart dat alle leven in zich bevat en leven schonk aan geheel de schepping. 

God is boven alle schepping verheven, ook boven de zon, die nog "zijn rust" bezit, want deze zon moet zijn harmonie steeds weer herstellen binnen "de zeven uren van de nacht". 

Ook de zon, hart van de schepping, kent dus zijn stilte, waar-binnen hij opladen moet. 

Dag en nacht, beweging en stilte, wisselen elkander af in de uiterlijke schepping en moeten elkander afwisselen in het innerlijk van de mens, tot aan het ogenblik dat de eerste Dag des Heren gekomen is, dàn is er geen dag en geen nacht meer, dan is er de eeuwigheid, als een constante binding met de Heer, het Oerhart. 

Tot en met de zesde Hemel is er de tweeledigheid, de tegen-stelling, binnen de zevende Hemel is er de bezinning, de wacht-zaal, waar het Laatste Avondmaal wordt opgediend. 

En dan volgt de volkomenheid, de intensieve activiteit tussen het boven en het beneden, zoals dat bestaat tussen God en zijn bewuste schepsel, òf er is de terugval in de wisseling der tegengestelden en de strijd om het evenwicht begint opnieuw. 

Vanuit de zevende Hemel wordt iedere kandidaat teruggezonden naar waar hij thuis hoort: hij wordt naar zijn plaats, zijn huis gestuurd. Spiritueel behoort de kandidaat thuis, daar waar zijn bewustzijn hem brengt. 

Na de zevende dag, vanuit de zevende Hemel, komt iedere kandidaat thuis. 

__________

De schepping zoals de Heer deze aan Henoch voorstelt is een opeenvolging van frequenties; vanuit de allerhoogste trilling komt het zichtbare voort, het zichtbare licht, dat zich in allerlei frequenties kan voortbewegen, uit zichzelf scheppend, kleur, klank en vorm.

"De zeer grote Adoel" is het eerste voortgekomene, het Licht, waarin het vuur, de opstanding èn de vernietiging zijn. 

Het Licht is in alles, Het is alles! 

Zonder Licht bestaat niets.

En uit "Adoel", het alomtegenwoordige Licht, wordt  de dag, het kind des lichts afgescheiden. 

De dag bevat de trillingen van de zon, hij is de vrucht van het licht en uit het lichaam des Lichts voortgekomen. 

Dit, uit het absolute Licht voortgekomen daglicht, verlichtte de gehele schepping en God zag dat het goed was. 

Dit afgescheiden licht, deze dag waarin God ziet dat wat hij gaat scheppen goed is, is als de intelligentie van de ziel, het wakende bewustzijn dat schouwen kan in alle tijden, in alle verten, in alle geheimenissen. 

En de Heer is in het midden van het Licht, als een trillingssnelheid, een deel van Hem is in het Licht. 

En op de troon van Licht hoog boven alle schepping, zette de Heer zich neder als een middelaar, als de achtste, die zijn schepping doortrilt. 

En boven Hem, als een kroon, is het absolute Licht, stralende boven het Hoofd Gods, zijnde het allerhoogste, het Licht der Lichten. 

Dan boog God zich neder tot het onderste en Hij riep Archas, zwaar, vast  en duister. 

Zo werd de nacht geschapen, de duisternis, de diepste diepte, de tegenkracht van het licht. 

En God zag dat het goed was. 

Nacht en dag, licht en duister, beide voortgebracht door de Heer en Hij zag dat zij beiden goed waren. 

Hij riep tot de hoogste trillingen en hij boog zich neder tot de laagste trillingen. 

Uit de laagste trillingen komt het vaste voort, de grove materie; uit de hoogste trillingen komen de etherische vormen voort, zicht-baar en lichtend. 

Ziehier hetgeen de gevallen engelen niet weten: zij kennen slechts hetgeen zij zien, zij kennen de trillingen die zij vermogen te onderscheiden, maar zij kennen niet het allerhoogste, omdat zij dit verloochenden en zo dolen zij rond in het onvolmaakte, het laagste trillingsveld. 

En uit licht en duisternis wordt het water geschapen, en het wordt uitgespreid over de duisternis onder het licht. 

Het waterelement is een wedergeboorte-materie, want het is twee-ledig, licht en duister, maar het bevindt zich tussen het licht en het duister. 

Het kan beide aeonen uitdragen: het licht èn de duisternis. 

"De wateren vormen de afgrond", zo staat er geschreven. 

Het water is een peilloos element, de ziel als het oorspronkelijke waterelement, licht en duisternis bezittende, is een peilloze diepte. 

Vanuit deze waterige afgrond kan het Beest der Beesten omhoog komen, de eerste duisternis, de laagste trilling, en deze kan zich verheffen en opstaan tegen de hoogste trilling: het Licht. 

Wanneer de volksmond zegt: "Dat is een diep water" of "Stille wateren hebben diepe gronden", dan vinden men deze uitspraken hier terug. 

Het water, dat is de afgrond, staat er in het Boek Henoch. Het water kan de vergetelheid, de duisternis, de domheid brengen. 

Het licht, het vuur brandt, pijnigt, vernietigt; het water verdooft, verstikt, en zuigt iets met zich mede. 

Uit het licht maakt de Heer krachtvelden, de aurische velden, zeven sferen, van elkander afgesloten door lichttrillingen, bestaande uit vochtigheid en droogte, glinsterend als glas, er uit-ziende als ijs. 

Hier stuiten men op de alchemie. 

Hier spreekt de Heer over het Zout, dat vochtigheid en droogte bevat, dat zich bevindt in al de zeven hemelsferen, of in al de zeven aanzichten der schepping. 

Dit eerste zout is als de aura, lichtend, vochtig, ontvangend. 

Deze aura staat direct in binding met de ziel van de mens, als zijnde het atoom des Lichts of het volmaakte zout Gods. 

Alle elementen bezitten deze omheining, dit aura, dat tegelijk vochtig en droog is, warmte en koude, licht en duisternis. 

Hierin, bevindt zich het vuur, het sulfer, zoals de alchemisten zeggen. 

Iedere schepping is omgeven door een kring, een krachtveld, en dit krachtveld bestemt zijn leven, zijn handelingen, zijn levens-instelling, zijn zielengevoeligheid. 

Dit aura maakt de mens tot een individu. 

Het aura dat de mens bezit behoort bij zijn stoffelijke menszijn, de ziel bezit nog geen aura. 

Zodra het ego ver-ast, dooft het licht van zijn aura en de ziel gaat de functie hiervan overnemen, zij gaat zelf haar aura herstellen. 

Dat is de eerste Dag des Heren, de dag waarop de ziel haar eigen aura bouwt: dat is de herschepping. 

De eerste Dag is als de achtste Dag, een kring van hemels zout, een ziele-aura, direct verbonden met het aura van het Absolute Licht, en in het midden troont nu de Heer, Christus, de middelaar. 

Henoch volgt in zijn Boek de Kabbalistische zienswijze uit de Zohar, die dicht bij de alchemische opvatting ligt. 

Alles komt uit het Licht voort, alles begint en eindigt met het vuur. 

Het vuur in al zijn aanzichten is een scheppende òf een vernietigende trilling. 

Maar het reinigt altijd, het werkt altijd actief mede aan een proces, in tegenstelling tot het water, dat passief is, het wacht op het licht. 

Het Licht is één, de eenheid. 

"Ik was in den beginne alleen", zegt de Heer. 

Er was slechts een zeer hoge trilling, die geen zichtbare vorm toeliet. 

Iemand, die boven zijn levenstrilling uitstijgt, verliest zijn compacte vorm. Hij wordt òf onevenwichtig, een gevolg van forcering, òf hij wordt spiritueler, in denken, handelen, willen, uitdrukken. 

Iemand, die beneden zijn eigen levenstrilling uitzakt, wordt grover in denken en gevoelen, hij wordt duisterder, materiëler. 

Ieder ogenblik van de dag en de nacht is de men bezig zijn trillingssnelheid te beïnvloeden, hetzij omhoog, hetzij omlaag. 

Deze voortdurende beweging binnen zijn eigen trillingsveld maakt hem ziek, zijn organen zijn niet in staat deze voortdurende trillingsverandering te ondergaan. 

Alles wat de mens doet is trilling, zijn denken, zijn spreken, zijn gevoelen. 

En al deze trillingen vinden een uitweg via het aurische veld. 

Deze "kring van ijs", vochtig en toch droog, verdraagt slechts een vastgestelde hoeveelheid onrust, dat is individueel anders. 

Wanneer deze "kring van ijs" springt, dus wanneer het aurisch veld openingen gaat vertonen, wordt de mens een medium, een slaaf, iemand die beheerst kan worden door anderen. 

Daardoor verliest hij zijn individualiteit, zijn "kring van ijs", door de Heer zelf als bescherming om hem heen geplaatst, gaat hij verliezen. 

Zo wordt hij een "zwart gat", een duisternis zonder licht, een onvolmaakte schepping, een onwaardige schepping. 

Ieder mens moet zijn "kristallen veld" intact houden. 

Kristal bevat kleur, klank en vorm, de drie uitingen van een volmaakte schepping. 

Kleur, klank en vorm harmoniëren samen tot een licht. 

Dit licht bevindt zich binnen de zeven sferen der schepping, binnen de individuele zeven sferen van de mens, totdat deze zeven sferen één worden, één ongevormde klank, één ongevormde kleur, één absolute onbegrensdheid. 

Dan is de Eerste Dag Gods geboren. 

De verlossing uit de zeven kristallen kringen, uit de zeven kris-tallen bollen, dan is God in eeuwigheid aanwezig. 

Dit is het geheim van de schepping, het mysterie van het eerst geschapene, verteld aan Henoch. 


Moge ook gij verstaan, hoewel gij een gevallen Lichtzoon zijt!

En al verstaat gij slechts ten dele, God zij met u in het deel dat u bezit.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene