"......En deze mannen namen mij van daar weg en droegen mij omhoog in de zesde Hemel.
En ik zag aldaar zeven legioenen engelen, zeer lichtend en ongemeen heerlijk, en hun gelaat schitterend, sterker dan de stralen van de zon, en er was geen onderscheid in hun gelaat noch in hun gestalten of in de samenstelling van hun gewaden.
En zij maakten de regels en leerden de loop der sterren en de omkeer van de zon en de verandering van de maan en de goede orde van de wereld; en de boze orde ziende, maakten zij geboden en onderrichtingen en schoon klinkende gezangen en elk lofprijzend lied.
Dit zijn de aartsengelen, die boven de engelen staan, en die aan al het leven, van de hemel en van de aarde, de toon aangeven.
In het Boek Henoch staat ook dat op de zesde dag God de mens schiep, en als ".....tweede engel, eervol en groot en heerlijk op de aarde zette, en Ik maakte hem tot koning van de aarde, het koningschap hebbende door Mijn wijsheid....."
Die laatste toevoeging wordt nogal eens vergeten: ".... door Mijn wijsheid...."
Hetgeen wil zeggen dat oorspronkelijk in deze "tweede engel" de wijsheid Gods ingeschapen was, en daarom leek hij ook op zijn hemelse gelijken, de aartsengelen, die de ordeningen regelen.
Het is de mens eigen om uitsluitend datgene te willen horen of te willen lezen dat hem van pas komt en dus kan hij al het gesprokene en gedrukte ten eigen bate en ter meerdere glorie aanwenden.
Het is dan niet van belang of het oerbeeld volkomen verschilt van het huidige beeld.
Dit is natuurlijk het risico van gedrukte en geschreven woorden, dus ook een gevaarlijke bijkomstigheid bij alle overgeleverde leringen.
Op deze zesde dag wordt de schepping aan de zesde Hemel bevestigd en verkrijgt de schepping een ego en een ziel.
God schiep de mens inclusief de ziel en alle gaven van de aarde zijn in hem.
Als een bestierder van de aarde, gelijk de aartsengel de bestierder van de hemel is, werd hij temidden van de schepping geplaatst, mede omdat in hem is: een deel van de hemel en een deel van de aarde.
Zo zou hij in binding kunnen blijven met de bestierders van de hemelen en zo de hemelse ordening kunnen doorgeven, want de aarde is afhankelijk van de hemel, zoals de mens afhankelijk is van de hemelse wezens.
In deze opzet kunnen we het menselijke gedrag terugvinden, waarbij hij hemelse wijsheid en hemels licht zoekt, onderwijl trachtend alles wat aards is onder zijn macht te krijgen.
De aanduiding en de verwachting tegenover het hemelse is in hem en het vanzelfsprekende autoritaire gedrag tegenover het aardse is hem niet vreemd.
Wonderlijk wordt het wanneer beide in-geschapen eigenschappen gesplitst worden, waardoor men ofwel dictatoriaal materialistisch wordt dan wel onaards, ontworteld zweverig.
Het gulden midden dat ziel en ego verbindt ontbreekt dan vol-komen, want er is nooit een opdracht geweest waarbij dit engelengelijke schepsel zijn aardse zelf ofwel zijn hemelse zelf zou mogen verraden.
Via dat wat hemels aan hem is, begrijpt hij de hemel en via dat wat aards aan hem is, begrijpt hij de aarde.
Slechts het evenwicht tussen beide is in de loop der eeuwen verstoord, doordat het gulden midden weggevallen is.
In de zesde Hemel en in de zesde dag is het symbool van het hexagram terug te vinden, twee driehoeken in elkaar verweven, elkaar dragend, elkaar weerspiegelend, maar nooit van elkaar gescheiden.
De bovenste driehoek verfoeit de onderste niet, noch drijft de onderste weg van de bovenste, neen, zij zijn twee gelijken, maar ieder zijn eigen taak vervullend.
Dit symbool van gelijkheid komt zo prachtig uit in de beschrijving van de aartsengelen, die in alle opzichten gelijk zijn: gelaat, gestalte, klederen.
Bovendien onderwijzen zij over de wetten van de hemellichten, maar aan wie zouden zij die leren?
Zij staan boven de engelen en alle wetten van hemel en aarde besturen zij; eenvoudig omdat de hoogste wetten van de aarde gefundeerd liggen in de wetten des hemels.
Hier zou men ook iets kunnen herkennen van de astrologie, d.w.z. de kennis van planeten en sterren en vooral hun wetten van ondergang en opgang, van leven en sterven.
Hetgeen zich in de hemel voltrekt, voltrekt zich ook op aarde.
Elke hemelsfeer vinden we terug op aarde.
Elke etherische beeltenis vindt vroeg of laat zijn concretie op aarde. De mens zou, in zijn oerbeeltenis, een concretie kunnen zijn van aartsengelen of engelen.
Als we ons eenzijdig verdiepen in bepaalde natuurwetten b.v. kunnen we veel gemeen hebben met de engelen, die bij de ons boeiende schepping behoren.
Plantengeesten ressorteren onder de engelen, die de plantenwereld bestieren, zoals er geesten zijn die de mineralen ordenen, direct gehoor gevende aan de engelen die het mineralenrijk onder hun beheer kregen.
Maar boven hen staan de aartsengelen, die alle wetten kennen. Zoals er geschreven staat dat de mens "de koning der aarde is, door Mijn wijsheid dit koningschap bezittend"; aldus een uit-voerder zijnde van de wetten der aartsengelen, maar tevens herkennend de rijken van de engelen, zoals die heersen over de planten en de dieren, de elementen en de mineralen, de seizoenen en de vruchten.
Alle zijn zij rekenschap verschuldigd tegenover de aartsengelen. En deze brengen verslag uit aan de "onbelichaamde krachten en machten, de Seraphim en de Cherubim" en allen die direct rond Gods troon zijn.
Het hoogste staat dus altijd in binding met het laagste, ja, lijkt mede verantwoording te moeten afleggen voor het laagste en het laagste te moeten corrigeren.
Er is dus geen sprake van een onbegrensde of ongebreidelde vrijheid.
Alles zet zich door van hoog tot laag en van laag tot hoog.
Een ordening is een eenheid.
Elk levend wezen daarin is een cel in die ordening.
Rebellie wordt niet geduld, anarchisme wordt bestraft.
Waarlijk, deze ordening lijkt in 't geheel niet op wat mensen-breinen uitdenken, maar lijkt meer op de organische huishouding van het menselijke lichaam of zelfs op de gemeenschap van de bijen.
Ook is frappant dat er geschreven staat: "....en de boze orde ziende, maakten zij geboden en onderrichtingen en schoon klinkende gezangen en elk lofprijzend lied...."
Is hier niet een verwijzing te herkennen naar het goede en hogere "dat het boze uitdoet"?
Hoe dikwijls wordt er niet in allerlei leringen herhaald dat het edele het onedele verjaagt, dat lichtende gedachten zwarte gedachten uitbannen?
Deze grondwet vinden we in het gevleugelde woord "dat Liefde alles overwint", hoewel er zo dikwijls aan het succes hiervan wordt getwijfeld, omdat het begrip "Liefde" in deze menselijke gemeenschap aanvechtbaar is geworden.
Via de "wijsheid Gods" zouden de mensen intuïtief moeten weten wat Liefde is.
Een dier, geen evenbeeld van de engelen, gedraagt zich volgens het aardse liefdesbegrip: zelfhandhavend en zijn "liefde" schenkend uit wederdienst.
Over dit dierlijke liefdesgevoel gaan meestal de discussies, waar-bij men nooit tot een bevredigend eind komt, omdat tegenover elke positieve uitspraak een negatieve opmerking geplaatst kan worden. Het ene heft altijd het andere op.
In de ordening van de aartsengelen zijn alle gelijk.
Niet kleurloos gelijk, maar stralender dan de zon, aldus opgaande in eenzelfde licht. Ook hiervan heeft de mens een karikatuur gemaakt. Het gedwongen gelijk zijn, hoewel, naar aard en ziel geen mens gelijk is aan de ander.
Hierin gelijken zij op de engelen: alle de kleur en het principe uitdragend dat bij hun specifieke aardse rijk past.
Slechts wanneer de mens alle rijken begrijpt, alle kleuren verenigt, en de grote eenheid doorgrondt, dan pas zal hij wederom zijn zoals de aartsengelen, boven allen en alles stralend, de kwade ordeningen wetten stellend en overheersend, zon en maan, planeet en sterren dirigerend.
Deze machten dirigeren is dus totaal iets anders dan aan hen ondergeschikt te zijn, zoals sommige astrologen beweren.
Het dier is aan hen ondergeschikt, de plant en de mineralen zijn dat en het menselijke ego is dat, maar niet de ziel.
In zijn ziel huist de wijsheid Gods.
In zijn ziel huist de kwaliteit van de aarstengel.
De explosieve, maar alles verlichtende kernreactie van de quasar, die onbegrensde verten tegemoet snelt.
De ziel ontstijgt de wetten van de engelen, de invloeden van de elementen en de fatalistische voorspellingen van de horoscopisten.
Een ziel vecht zich vrij .
Dat is haar ingeschapen.
Dat is haar opdracht van Gods wege, want in deze mens, koning over de aarde, "heb Ik een ziel ingeschapen die gevormd werd uit Mijn Geest en de wind."
De wind doortrekt hemel en aarde, en hij brengt etherische boodschappen over, hij is de grote reiniger, maar ook de bezieler, de inspirator.
Onevenwichtige, onzekere mensen verdragen geen wind.
De wind bundelt niet: hij komt en gaat, brengt en neemt.
Indien Gods geest niet in ziel zou wonen, zou zij de "wind" niet kunnen verdragen.
"Mijn Geest" is de stabilisator van deze etherische wind en slechts een koning, begiftigd met de wijsheid Gods kan de wind, die alles omwoelt en totale verandering bewerkt, weerstaan.
Omdat zijn ziel luistert bij de aartsengelen, die alle ordeningen beheersen en die de wind beschouwen als hun dienaar.
Hij, die uit het gulden midden leeft, hem deren noch stormen, noch boosheid.
De Grote Geest behoedt en beleert hem.