Tegenover de paradijselijke hemel, waaruit de man Gods kan leven, staat de hemel van het zwarte vuur, of de sfeer van het vagevuur.
Deze ligt, volgens Henoch, in het Noorden.
Het Noorden is in de symbolentaal altijd een aanduiding voor duisternis, koude, zwarte magie en allerlei praktijken die de opgang van de Zon in het Oosten niet kunnen verdragen.
Tegenover schoonheid, uitstraling en Licht staat de brand van het zwarte vuur en de verharding van het ijs en de sneeuw, en de lichtloze nevel, een overgangsstadium tussen licht en duisternis, openheid en dichtheid.
Het vuur dat in dit oord brandt wordt gevoed uit de duisternis, het is een magnetische trilling, een actieve beweging, die de werking heeft van vuur en vernietiging, maar die geen licht afgeeft.
Het zwarte vuur is als de zwarte magie, een intensieve, spirituele activiteit die zielen vernietigt, naast deze zwarte vuurkracht is er de lichtloze nevel van de egocentrische, in zichzelf besloten spirituele activiteit, zij is een tussenstadium.
Hierin bevinden zich vele mensen en vele religieuze bewegingen, zij zijn noch zwart, noch lichtend, maar grijs, de mens nergens heenvoerend, hen integendeel het uitzicht benemend en opsluitend in een niemandsland.
Een vurige stroom daalt neder, brandend, doch het ijs en de sneeuw smelten niet, integendeel, zij branden en doen tegelijker-tijd bevriezen.
Deze verschrikkelijke plaats is het oord waar de tegengestelden elkander bevechten, men gaat onder door het zwarte vuur, dan wel wordt men bevroren door de ijzige koude.
Zij vinden elkander in hun gemeenschappelijke vernietiging, er is geen enkele opbouw noch schoonheid, niets dan geweld door de machtige tegenstelling : water, in egocentrische verharding, en vuur in een egocentrische vernietigingsdrift.
Hier wonen degenen die zichzelf vernietigen, zelf zijnde als onbarmhartige engelen, scherpe wapenen dragende, die zij zowel op zichzelf als op anderen richten.
Wanneer het waterelement tot ijs geworden is, ontbreekt de glans, het Licht en de Leven schenkende beweging van de liefde, niets is meedogenlozer dan de liefdeloze mens, die zelfs het zwarte vuur kan wederstaan!
Hij woont in de oorden van het zwarte vuur, en hij doet er zijn voordeel mede.
Al degenen, die gevallen Lichtzonen, die zichzelf verhard hebben, die het zwarte, vernietigende vuur in zich omdragen, begaan daden die het levende ziele-element doden.
Het is merkwaardig dat Henoch duidelijk verschillende handelingen opnoemt, die met dit oord van verschrikking te maken hebben.
Het zijn daden die bewijzen vanuit een vuurkracht geboren te zijn: misbruik van de seksuele vuurkracht, de biologische levenskracht,
misbruik van de biologische liefdes-potentie, misbruik van de zielenverbintenis met God, een ander vuuraanzicht.
In al deze daden brandt het zwarte vuur, en zij worden uit-gedragen door mensen, die "bewust" doende zijn om de "zielen heimelijk te stelen".
Alle daden worden bewust volvoerd, en dat duidt op de moedwillige God-loochening van de gevallen Lichtzoon.
Niemand bedrijft dit kwaad bewust dan hij die het goddelijke element, zijn concurrent, wil vernietigen!
Deze zielen dragen een lichtloze nevel om zich heen en in hun hart is ijs, en in hun denken brandt het zwarte vuur.
Zij bereiden hun naasten een hel, maar ook zij vertoeven door-lopend in die niets ontziende tweestrijd der tegengestelden.
Hun hart wordt niet verzacht door het helse vuur, noch wordt hun heiligdom erdoor verlicht, zij bevinden zich in de derde Hemel, daar waar Mercurius niets dan gif spreidt, en hij het Licht der Goden niet vermag over te dragen.
Uit deze beschrijving van Henoch kan men concluderen dat juist degenen die hun verstand gescherpt hebben in staat zijn deze vernietigende daden te volbrengen. Want hart en hoofd, water en vuur gaan hier op een misdadige wijze samen.
Het vuur heeft zijn machtigste intensiteit bereikt in de hoog-moedige lichtloosheid, en het water heeft zijn grootste stilstand bereikt in de ijzige kristallisatie.
Hier beweegt zich noch het levensbeginsel der natuur, noch het levensbeginsel Gods.
Hier heerst de dood in allerlei vormen, hoewel er beweging blijft door de eeuwigdurende strijd der tegengestelden, die elkander trachten te vernietigen.
Alle elementen zijn gericht op zelfhandhaving, zoals de daarmede verbonden daden getuigen.
Zij die zich in deze zelfhandhavingsdrift bevinden, zullen nimmer het paradijs kunnen aanschouwen, zij zijn op dezelfdewijze machtig als zij die zich in het paradijs bevinden, met uitzondering van het goddelijke Levensbeginsel.
Heel het tijdelijke universum gaat gebukt onder de strijd tussen de sfeer van het paradijs en dit oord der verschrikking in het Noorden.
Wanneer een mens iets verschrikkelijks wil aanduiden dan zegt hij soms: "Het was alsof ik water zag branden." een omschrijving van iets dat ongelooflijk zou zijn, maar niettemin wáár is.
Binnen deze sfeer brandt het ijs, de egocentrische waterkracht is aangestoken door het zwarte vuur van het verharde, egocentrische verstand, en tezamen ontketenen zij die helse daden.
U weet, niemand behoeft u dit te beschrijven, dat sinds eeuwen de wereld zulke daden toont, hun culminatie lijkt niet meer ver af te zijn!
Sodomitische daden, zegt Henoch, daden die heden vergoelijkt worden door hen die het zwarte vuur geleiden, dan wel het harde water bezitten.
Het hart speelt geen enkele rol meer in de levens van deze zielen, daarmede is hun openheid voor het Licht weggenomen.
Maar ook hun openheid voor het Vuur des Geestes!
Het water en het vuur in hun spirituele betekenis hebben totaal geen toegang meer tot deze zielen.
Er is niemand in dit oord die op God is gericht, noch berouw toont, noch weeklaagt.
Handhaving is de eerste vereiste.
Bereikt zulk een zelfhandhaving niet haar hoogtepunt in deze huidige maatschappij, waar het ene deel der mensheid het andere deel volkomen uitbuit, materieel en spiritueel?
Is er in deze uitbuitingsdrift ooit een reden aanwezig om de levende God aan te roepen?
Men aanbidt levenloze goden, ijdele goden, zo zegt Henoch.
Men vergenoegt zich met uiterlijke vormendienst, goden die niet behoeven te antwoorden, want "het gebed" van deze mensen blijft onuitgesproken; hun hart is daartoe te verhard!
Niettemin wonen in dit oord engelen. gruwelijke engelen!
Zij, die gevallen zijn blijven engelen, hoewel zij gruwelijk ge-worden zijn om aan te zien, en zij dragen geraffineerde wapens waarmede zij hun medemensen pijnigen!
Zij zijn allen Lichtzonen, spelende met hun gaven, God loochende, hun goddelijke kwaliteiten misbruikende tot ziele-moord en zelfbevrediging.
Het is niet moeilijk om uit de beschrijvingen van Henoch op te maken dat iedere egocentrische handeling de vernietiging in zich draagt, al de handelingen van deze engelen dienen het ego, waarbinnen de satanische ziel zijn heerschappij uitoefent.
Zij zijn degenen die vermogen de naasten te bekleden, maar niettemin de naakten uitkleden. Zowel in spirituele als in materiële zin is dit het toppunt van degeneratie of goddeloosheid.
De stoffelijke uitdrukking is altijd een reflex van de spirituele instelling. Onwetendheid brengt daden die vergeven kunnen worden, maar bewuste goddeloosheid brengt daden waarmede de ziel is gemoeid.
Iemand, die zijn naaste bewust kwaad berokkent bewijst over een intelligentie te bezitten en intelligentie (niet aangeleerd verstand) is een inspiratie van de ziel.
Men kan intelligent kwaad doen, maar ook intelligent goed doen. Deze twee zijn uitersten.
De eerste handeling brengt vernietiging, zonder mededogen, gaande tot aan het diepste diep van het zwarte vuur.
De tweede handeling brengt verlossing, de uitstraling van een paradijselijke levensstaat.
Henoch noemt ook de zonde van de jaloezie als behorende tot deze sfeer.
Jaloezie is een bewuste vernietigingsdrang.
Binnen de natuurlijke harmonie, waar de levenschenkende tegengestelden elkander in evenwicht houden, kent men geen jaloezie.
Jaloezie is een zonde, een bezetenheid van de gevallen Lichtzoon.
Jaloezie is de hoofdzonde van Mercurius, die zichzelf een boodschapper waant, hoewel hij niet meer in staat is het Licht door te geven.
De jaloezie ontneemt het Licht zijn stralingskracht en verandert het in zwart vuur.
Allen die demonische magie plegen, zoals Henoch zegt, wanen zichzelf machtigen, goden, concurrenten van den Hoogsten God.
Zij willen zielen verzamelen, gelijk den Ene God zielen tot zich roept.
Hun handelingsleven is een lichtloze afspiegeling van de verlossingsweg, en daarom zijn zij gevaarlijk voor hun medemensen; heimelijke ziele-stelers. De wereld is momenteel vol van zulken. En zo worden planeet en mensheid ontzield.
De leiders van de Lichtzonen, zij die met de vijfde Hemel zijn verbonden, zijn alle bewust afgeweken, en zij onderwijzen de mensheid en hun mede-lichtzonen in de leringen des doods.
Daar was b.v. Gadrel, die de zonen der mensen de middelen schonk om zich aan de dood over te geven.
Dit middel is de wetenschap der uittreding, zo kon de mens zich aan de dood overgeven, hoewel hij niet uiterlijk stierf.
Maar zijn ziel verloor daardoor de binding met de Levende, want de overgave aan de dood ontneemt de ziel de overgave aan de Levende.
Gadrel betekent: "de verleider".
Hij verleide Eva, zo staat er geschreven.
Eva verloor de verbintenis met de Levende; het negatieve principe van de mens werd bewust tot een andere inspiratie geleid, waar-door de dood de mensheid in zijn greep kreeg.
Zich overgeven aan de dood, op welke manier dan ook, materieel of spiritueel, betekent altijd een overgave van het hart-heiligdom.
Iedere overgave werkt via het hart.
Zij, die de leiders der Lichtzonen worden genoemd, de bewuste, autonome individuen, laden schuld op schuld op hun schouders en zo zij het berouw niet leren kennen, gaan zij tot de vervloekten behoren, tot hen die het oord der verschrikking bewonen.
Het berouw, als hartaandoening, is de enige mogelijkheid om deze individuen tot een omwending te brengen; zulk een berouw-vol hart verdraagt de werking van het zwarte vuur niet.
Daarom staat er in de Heilige Taal: "Verhardt uw harten niet!".
De verharding des harten betekent het einde der ziel.
Het zwarte vuur kan namelijk niet actief worden, noch bestaan zonder de medewerking van het hart.
Het oord in het Noorden is een samenspel van ijs en vuur, ijs dat brandt, een hart dat geëmotioneerd wordt door de zwarte vuur-werkzaamheid van het bewust misdadige denken.
Deze zielen zijn om u heen te herkennen, zij schijnen engelen, doch hun inborst is demonisch.
Zij zijn degenen die een eeuwigdurende schuld op zich laden, en daardoor gepijnigd zullen worden.
Er is geen grotere zonde dan de zelfverheffing, waarvoor men geen enkel middel schuwt.
Zelfverheffing sluit God buiten.
Er zijn ontelbare vormen van zelfverheffing, en ontelbare middelen om deze te maskeren, want de gevallen demonische Lichtzoon is intelligent, kundig en geraffineerd.
Geen enkele Lichtzoon die terug wenst te keren weigert God als den Allerhoogste te erkennen, doch men kan een levenloze God erkennen, omdat deze geen eisen stelt, noch bemoeienis met de levenswandel houdt, maar tolerant is en daardoor alle zonden liefderijk vergeeft.
Er is slechts vergeving als antwoord op het berouw.
"God is barmhartig." roepen de gelovigen uit!
Zich daarmede verschuilende achter hun gemakzucht, met hun rechterhand ijdele goden dienende, en met hun linkerhand zich-zelf verheffende.
Indien de grote God louter vergeving was, zou Henoch niet dit rijk van verschrikking zijn binnengevoerd, waar God niet aanwezig is, omdat God hier niet wordt geapprecieerd.
Individueel kan de ziel uit zulk een aurisch veld leven, massaal kunnen grote groeperingen hieruit bestaan.
Zij kennen geen andere God dan hun eigen geschapen God, die zich op hun ritme medebeweegt en zich soepel buigt naar hun wensen en gedachten.
Zelfs het gebed van zulken is niets dan een zelfverheerlijking, schone woorden, intellectuele, spitsvondige frasen zonder hart.
Waarlijk, dit oord der verschrikking is een pijniging, een voort-durende hel, een duisternis die het Licht niet wil kennen!
Moge dit oord verre van u blijven, kandidaat, daar uw hart levende gebleven is en uw verstand de dingen der ziel nog kan verstaan!