Temidden van het Paradijs staande als een levende middelaar tussen het Boven en Beneden, herkent Henoch in de derde Hemel de sfeer der goddelijke Verbintenis, een veld dat zowel universeel als individueel verwerkelijkt kan worden.
Het Paradijs tussen het "wezenlijke en het onwezenlijke", zoals er geschreven staat, moet tot stand komen binnen het denklichaam, het etherische lichaam waarbinnen de mens zijn gedachten projecteert.
Men zegt, b.v. dat alle ziekten uit het denken voortkomen, gedachten kunnen een hel, dan wel een hemel creëren.
Zijn denken en hart verbonden dan wordt dit etherische denk-lichaam van de kandidaat bepalend voor zijn levensstaat.
Het geconcentreerd zijn op één en hetzelfde gedachtebeeld schept een levenssfeer om de kandidaat, waarin slechts gepolariseerde trillingen toegang verkrijgen.
Ieder mens leeft uit dit etherische denklichaam, het is het middelende veld tussen boven en beneden, het kan zijn Paradijs vormen, maar het kan tevens zijn hel betekenen.
In dit gigantische universum is er een trillingsconcentratie die dit middelende veld over geheel de wereld spreidt.
Deze paradijselijke trilling wordt in stand gehouden door het denken van spiritueel gevorderde mensen, die binding bezitten met de kernkracht Gods.
Daar tegenover staat echter dat er door een ander soort mensen een hel wordt belevendigd, een zware, langzame trilling in stand wordt gehouden waarbinnen kristallisatie en verdoemenis wonen.
Ieder mens behoort of bij de paradijselijke trilling, of bij de helle-trilling, en daarin kent men dan wederom graduele verschillen.
De - het gehele paradijs bedekkende - Levensboom garandeert de schoonheid en de goddelijkheid van het paradijs.
Vanaf de overkoepelende top van het universum, vanuit het kracht-heiligdom Gods stralen doorlopend de verheven vibraties in.
De hel echter is afgesloten, hij wordt niet van bovenuit gevoed, maar hij wordt slechts van onderuit belevendigd.
Deze "hel" is meestal slechts een vagevuur, een trillingsveld dat het midden houdt tussen leven en dood, een voortdurende pijniging, zoals de spirituele mens het harde, materiële leven als een pijniging kan ondergaan.
Naast de paradijstoestand is deze sfeer doorlopend aanwezig.
Zolang men zich in het middelende veld bevindt, is men nog niet uitgetild, maar er is contact tussen boven en beneden, en dus wordt het "beneden" vaak eveneens ondergaan.
Deze twee tegengestelden; paradijs en vagevuur; hemel en hel, wanneer beide aanzichten hun hoogte en hun dieptepunt hebben bereikt, worden door mensen, d.w.z. door zielen in stand gehouden.
Zou de ziel teruggekeerd zijn bij God, dan zouden èn paradijs, èn vagevuur, èn hemel èn hel ophouden te bestaan.
In het menselijke denken is de hemel het allerhoogste gebied, in werkelijkheid is er noch hemel noch hel, maar slechts de Godsorde.
Daar waar de ziel pijn kent, verlangt zij naar heling, en waar zij droefenis kent, verlangt zij naar vreugde.
Er is geen ziel op aarde die nog in absolute zin kan denken, zonder de begrenzing der tegenstellingen.
De val etste het Boven en het Beneden, als twee begrippen in de ziele-ervaring.
De Levensboom - zo staat er -, bezit iets van alle bomen en van alle vruchten; hij is Universeel.
Gelijk de waarheid universeel is en zijn takken kan uitspreiden over vele leringen.
Men kan één vrucht van de Levensboom bezitten, waardoor men een idee krijgt over zijn oorsprong, maar daarom bezit men de Levensboom zelf niet.
De mens die in het paradijs wil leven, moet de Levensboom schouwen en kennen, waardoor tevens gezegd wordt dat hij alle splinters der waarheid wederom tot eenheid heeft gebracht.
Is er een schonere omschrijving van de Universaliteit mogelijk?
Zij moet alle bomen en alle vruchten bezitten.
Iedere oorsprong des levens moet hij kennen en hun vruchten tonen.
Dit is een vorm van wijsheid en hiermede zijn alle dogma's verworpen.
De Levensboom van het Universele Paradijs spreidt zich over de gehele wereld, over alle wezens, alle levenssferen. En hij, die in het paradijs staat, ziet hoe alle vruchten en alle bomen in deze universele Levensboom verenigd worden.
Dat is eenheid, het samenvoegen van de waardevolle bomen, die vruchten voortbrengen, hen voedende uit dat ene levenschen-kende sap van de Levensboom!
Door het verzamelen van vruchten en hen te onderzoeken, kan men tot hun oorsprong geraken en zo kan men tot de Levensboom zelve komen, mits men zich bevindt in die reine, etherische denksfeer die zich tussen het wezenlijke en het onwezenlijke bevindt: het paradijs.
Dat is de voorwaarde om de Levensboom in zijn volkomen schoonheid te aanschouwen.
"Zijn wortel is in het paradijs aan de uitgang der aarde."
De boom staat op de plaats in het "midden van het paradijs, daar waar de Heer ingaat als hij rust", maar zijn wortelen bevinden zich aan de uitgang der aarde.
De wortelen van de levensboom liggen in het bekken-heiligdom van de mens, in de verborgen saturnale aarde, maar zij klimmen omhoog, zij bereiden de groei van de Levensboom voor, hun sappen stijgen omhoog- hun leven wordt gevoed vanuit de Hoogten, maar zij groeien en wortelen in de schoot der aarde.
"En driehonderd boven alles lichtende engelen bewaren het paradijs"
Deze middelende sfeer wordt door wezens die de denk-ether tot een lichtend vuur hebben gemaakt, een vuur dat "boven alles" licht.
Driehonderd is een aanduiding die verwijst naar een mercuriaanse, een lichtende denkwerkzaamheid.
Dit paradijs is het oord van hen die de gerechtigheid dienen, die de liefde realiseren en die alle vormen van waarheid en wijsheid uitdragen.
Zij zijn de zielen die zelfstandig handelen en zich losgemaakt hebben van hen die in de "vijfde Hemel" geboeid liggen.
Voor hen is dit paradijs een "eeuwig erfdeel".
Zij zullen daaruit nimmer meer vallen, noch het bezoedelen, want zij hebben zich zelfstandig, autonoom, als individuum terug-gebracht tot in deze derde Hemel.
Een mens die verlicht denkt, die de waarheid spreekt, die de gerechtigheid dient, de liefde uitdraagt en bovendien de wijsheid schouwt, gaat niet meer terug in de modderpoel der zeven hoofdzonden, hoewel hij deze sfeer kent en ziet en daarin dikwijls leven moet.
Zijn paradijs, zijn lichtende denk-ether wordt echter bewaard door driehonderd engelen, door entiteiten, broeders, goddelijke Ras-genoten.
De volksmond zegt dat vele mensen hun "beschermengel" hebben, een uitspraak die gebaseerd is op het "bewaren der levenssferen" door de engelen.
Iedere ziel wordt bewaard en bewaakt.
Hij trekt de bewaarders aan die bij zijn trillingsveld passen.
God bewaart en bewaakt ook degenen die Hij liefheeft nietwaar?
Niemand kan een haar op zijn hoofd gekrenkt worden zo hij zelf niet wil.
Indien de kandidaat, die tot de gevallen ziele-entiteiten behoort, kwaad overkomt, bewijst dat, dat zijn bewaarders zelf kwaad en duister zijn of zijn bewaarders zijn heengegaan en dit is een bewijs van het verlies van de goddelijke verbintenis.
Hij, die een man Gods, of een mens Gods is, bezit ten alle tijde zijn bewaarders.
Deze kunnen hem voorthelpen en hem het paradijs binnen leiden.
Daarom behoeft de gevallen ziel die de Weg Terug bewandelt nimmer enige angst te koesteren.
Het merkwaardige is dat zij, wier denken absoluut rein is en doorlopend in verbinding staat met de goddelijke Instraling, ook nimmer twijfel, vrees en afschuw kennen.
De oorzaak van alle kwaad ligt in het denken.
Het ontvangst- en het uitzendstation, dat zich in ons brein bevindt is de middelaar tussen Zijn en Niet-Zijn, het wezenlijke en het onwezenlijke.
Het overgrote deel der mensheid leeft in het stoffelijk wezenlijke en de toegang tot het onwezenlijk werkelijke blijft toegesloten.
Hierdoor is de ingang tot het paradijs hen ontnomen.
De ziel die zich op de Terugweg bevindt, is steeds op zoek naar dit paradijs, en hij beweegt zich van het wezenlijke naar het onwezenlijke, zonder tot rust te komen in het veld tussen beide levensgebieden.
Het denken rust niet. De kandidaat trekt zich nimmer in zijn denken terug, als binnen een oase.
Slechts met behulp van buitenaf slaagt hij er soms in de paradijselijke sfeer in zijn denken te benaderen.
Hij stuurt zijn denken of naar het onwezenlijke of naar het wezenlijke; in het eerste geval sluit hij de toegang naar het Beneden af, in het tweede geval sluit hij de toegang naar het Boven af.
Zo kan de Heer in dit veld niet ingaan en uitgaan.
De Levensboom staat niet rechtop in dit schijn-paradijselijke veld.
U kunt dit b.v. constateren bij mensen die op onjuiste wijze mediteren.
De mens die zich waarlijk in het paradijs bevindt, is doorlopend binnen een lichtende trilling, die hem doortrilt, ook tijdens zijn dagelijkse levenswijze.
Hierdoor wordt leer en leven verenigd, wat altijd de bedoeling is van een Verlossingsweg.
De Leer komt vanuit de goddelijke Trilling, als een directe goddelijke Inspiratie, en het Leven bewijst deze.
Een mens, die zich in het middelende veld bevindt, reinigt voortdurend zijn wezen, doordat de hoge trilling hem doortrilt en dus de lagere trilling daardoor uitdoet.
Het denken, als krachtcentrum van de tweevoudige mens (stof en ziel), bevindt zich dan in de heerlijkheid van het paradijs, terwijl het stoflichaam de ellende van de tegengestelden kan ervaren.
De middelende kracht voert dit stoflichaam echter levenskracht toe, anders zou het - binnen zeer korte tijd - door de trillingen die het via zijn denken verwerken moet, oververmoeid geraken.
Een actief werkend spiritueel mens beschikt daarom over een sterk uithoudingsvermogen, onder voorwaarde dat hij in binding blijft met het goddelijke Veld.
De driehonderd engelen van het paradijs zullen hem bewaren, lichamelijk en geestelijk.
Als het denken zich in het paradijs bevindt zal de kandidaat geen ziekte kennen- geen disharmonische aandoening, die uit zijn huidige levenssituatie voortkomt.
Het paradijs zal hem behouden.
En zo deze mens als een Henoch overweldigd wordt door de schoonheid van zijn individuele paradijs zal hij daarin blijven vertoeven, want waartoe zou hij het verlaten?
Gij zoekt naar dit paradijs, kandidaat, maar gij vergeet dat het zich in u en om u moet bevinden.
Het ligt niet verborgen in leringen, nooit in methoden, maar het is de reinheid van uw denk-ether, die u er binnen kan voeren.
Gij staart u blind op uiterlijke schoonheid, omdat gij de innerlijke paradijselijke schoonheid nog niet kent.
Het zoeken der mensheid komt voort uit innerlijke armoede, de leegte die de innerlijke volkomenheid achterliet op het moment van de indaling in de stof.
Zij die zich in het paradijs bevinden zoeken niet meer, maar zij tonen hun bezit wel!
Hoe zou men over zulk een paradijselijke schoonheid kunnen zwijgen?
De paradijselijke mens komt innerlijk en uiterlijk tot rust.
Hij herkent de vruchten van de Levensboom zonder dat hij zich beweegt, d.w.z. heen en weer jaagt achter leringen en methoden!
De driehonderd engelen bewaken hem, waardoor hij zichzelf nimmer schade berokkent, noch hem schade kan worden berokkend, maar zij verlichten zijn denken tevens door hun aanwezigheid, die uit het Vuur der Vuren stamt.
Deze mens neemt waar en rangschikt.
Hij is degene die de zeven metalen, of de zeven geesten kan ordenen en regeren, hoewel hij gedwongen is met hen te leven.
Hij beheerst de tegengestelden, terwijl hij binnen hun sfeer aanwezig is.
Op deze kandidaten, op deze verheven zielen is de hoop van velen gevestigd!
Moge ook gij tot hen behoren gaan, kandidaat!