Het valt niet te ontkennen dat een Pad van gnostieke spiritualiteit een opbraak brengt in het wezen van de mens, hoewel hij de harmonie zoekt. Harmonie, als doel van het leven, is gelijk aan leven zonder spanning. Spanning is de wisselwerking tussen negatief en positief.
Hetgeen de mens 'spanning' noemt is de kortsluiting tussen negatief en positief. Zoekt een mens harmonie, dan meent hij te zeggen: ik wil geen kortsluiting. Harmonie in dit aardse levensveld wordt dan altijd de overheersing van één van de beide polen.
Want een evenwichtige polariteit tussen negatief en positief is onmogelijk. De luiheid wenst in dit leven boven alles harmonie, door geen tegenwerking en geen activiteit te scheppen meent deze luie mens in de harmonie te zijn.
Niemand wenst disharmonie, maar binnen de omheining der zeven zonden is er geen harmonie. Hoogstens het zich schikken naar de wil en de gedachtengang van anderen.
De hoogmoedige wenst harmonie onder zijn slaven, dus: opgelegde gelijkgerichtheid. De moeilijkste, maar ook de schoonste realisatie is de harmonie der tegengestelden, met behoud van de tegenstellingen.
De tegenstellingen blijven, maar zij vullen elkaar aan en verliezen hun eigen karakter niet. Deze harmonie is slechts te verwerkelijken wanneer er koninklijke menen samenwerken, mensen, die elkaars vrijheid niet roven en elkaar respecteren, de tegenstelling in zichzelf erkennen en levensruimte schenken.
De zeven hoofdzonden onderling bevechten elkaar en is er harmonie, dan zijn zij bezig elkaar te benutten, leeg te zuigen.
Maar de hoogste harmonie op deze aarde is de volkomen aanvulling van de tegengestelden, een aanvulling zoals men in een goed huwelijk probeert te vinden bijvoorbeeld.
Een geselecteerde groep mensen kan worden als een harmonisch huwelijk, de zeven gereinigde hoofdzonden, (wordende tot zeven scheppende stralen), vullen elkaar aan en vormen zo een volmaakte schepping.
Deze volkomenheid vindt men slechts in een groep, waar een zevenkracht tegenwoordig is. En deze groep vindt slechts een juiste leiding, wanneer een zevenvoudige harmonie in haar top functioneert en daardoor de achtheid realiseert.
Dit is vanzelfsprekend een ideaal beeld en moeilijk realiseerbaar, maar men kan zo het grote Ideaal schouwen.
Ieder mens zoekt een realisatie, welke realisatie?
Dat ligt aan de individuele instelling. Maar laat iedereen zich allereerst afvragen, waarom hij zijn ideaal realiseren wil. Men zoekt altijd de schone dingen die men hier op aarde meent te kennen: schoonheid geluk, harmonie, goedheid, wijsheid en dan zoekt de spiritualist soms nog: de bevrijding van zijn ziel.
Maar kent men deze begrippen werkelijk?
Weet men wat men zoekt?
Een ieder mens heeft een zekere voorstelling van het ideaal, maar wat meent hij daarin te vinden?
Harmonie voor het ik?
Geluk voor het ik?
Schoonheid om vreugde voor het ik te verkrijgen?
Bevrijding van de ziel om het ik te bevredigen?
Kan het ik zich ooit een voorstelling maken van een spiritueel doel?
De hoogste doelstelling is altijd datgene, waarbinnen de ego-mens zijn geluk vindt, nietwaar?
Door dit drijven naar het doel vinden de hoofdzonden hun levenskans. Ieder mens heeft een bepaald doel, zelfs als hij meent geen doel te hebben is, zijn ongerichtheid-op-zichzelf reeds doel.
Hoe hoger men zijn doel legt, materieel, spiritueel, des te genuanceerder worden de hoofdzonden, omdat zulk een mens zich boven de massa gaat uitwerken.
Een spiritueel hoog gericht doel is een uitdaging voor de hoofdzonde, omdat de verhouding Lichtzoon - Schepper intensiever wordt. Hierin kan men de woorden "hoe groter geest hoe groter beest" bevestigd zien. De gevallen Lichtzoon was en is een grote geest en deze grootheid maakt hem tot een perfide tegenstander van het Licht, tot een beest.
Elk gevleugeld woord vindt men in al zijn nuanceringen terug in alle lagen der mensheid. Daarom vindt men deze onsterfelijke woorden in verfijnde betekenis weer in de spiritualiteit en zij verliezen hun kracht pas wanneer de omheining der zevenheid is verbroken. De z.g. grote geesten onder de Lichtzonen, zo zij nog niet volmaakt zijn, hebben perfecte methoden uitgedacht om het ego te voldoen, zelfs bestiale methoden.
En men meent dat zij 'grote geesten' zijn. De waarlijke 'grote Geest' vindt men meestal buiten de lichtcirkel der publiciteit, der volksaanbidding en buiten het middelpunt. Want de waarachtige 'grote Geest' zoekt zichzelf niet en arbeidt in de schaduw van het abstracte Licht.
Zij, die er naar streven om 'groten van geest' te worden zijn meestal de gulzigen, de slachtoffers van de zesde hoofdzonde.
Zij vullen zichzelf onophoudelijk met alle schatten der aarde, met kennis, met rijkdom, met schoonheid; zij zoeken op alle mogelijke manieren zich te overladen met de tijdelijke, schijnbaar kostbare, waarden, omdat zij weten iets verloren te hebben, dat eigenlijk onmogelijk weer te vinden is.
De gevallen Lichtzoon aanvaardt die onmogelijkheid niet, hij wil die niet aanvaarden, dat is zijn fout. Uit dit niet willen aanvaarden van de onvolkomenheid, leven de hoofdzonden.
Iedere hoofdzonde leeft bij de gunst van de onwil van de Lichtzoon. Zodra de Lichtzoon geaccepteerd heeft dat hij zijn goddelijkheid hier in de tijdelijkheid NIET kan vinden, komt er een andere mentaliteit in hem. Hij houdt op met zoeken, hoewel hij innerlijk actief blijft, zijn zoeken is niet slechts naar binnen gericht of slechts naar buiten gericht, maar het bevat beide in één.
Gulzigheid is een naar buiten gericht zoeken.
Intelligente mensen, die de leugen in deze wereld hebben ontdekt, zijn vaak gulzige mensen.
Zij speuren naar de waarheid, hun gulzigheid naar kennis spoort hen onophoudelijk aan en zij zijn meestal niet te vangen door een omheinde beweging, want zij blijven zoeken om het zoeken zelf.
Zij hebben nooit genoeg voeding, omdat zij de voedingswaarden niet uit hun voeding putten.
Er zijn mensen die honderden waardevolle boeken kunnen lezen zonder iets van innerlijke waarde te hebben ontvangen en er zijn mensen die slechts enkele boeken lezen waardoor zij een blijvende waarde ontvingen.
Gulzigheid is de onevenwichtigheid van de ego-gerichte zoeker, van de zeer scherpzinnige observeerder, van de filosoof die zijn eigen graf graaft.
Vele wetenschapsmensen zijn gulzigaards, evenals vele esoterische onderzoekers en occultisten.
Een gulzige occultist zoekt net zo lang tot hij ervaringen heeft in de spiegelsfeer, tot hij weet wat er daar aan de hand is, tot hij alles onderzocht heeft en dan pocht hij er mede, terwijl hij niet beseft dat hij lui en vadsig is geworden door zijn gulzigheid.
De gulzigaard proeft niet wat hij eet, nietwaar?
De gulzige spiritualist onderkent de fijnste spijzen niet, maar hij vindt alles gelijk, alles heeft dezelfde smaak. De gulzigaard vindt aansluiting bij de luiaard, met dit verschil dat de gulzige steeds op zoek is naar nieuw voedsel, terwijl de luie wacht tot het voedsel bij hem komt.
Maar beiden zijn zij vaten, die gevuld wensen te worden.
Om echter gevuld te kunnen worden met de heilige spijze, zal de kandidaat eerst moeten leren een graalbeker te worden, een waardig vat met een stevige bodem.
Gulzigheid komt natuurlijk voort uit een hunkering, zoals alle hoofdzonden uit een hunkering voortkomen.
Hieruit blijkt dat het begin en het einde geborgen ligt in DE hunkering. Het denken wordt beïnvloed door de mate der hunkering, maar de hunkering wordt NOOIT door het denken beïnvloed, een hunkering is ongrijpbaar, zij past zich aan aan de levensomstandigheden, aan het ego, aan het karakter, maar de hunkering blijft aanwezig, hetzij grof stoffelijk, hetzij spiritueel.
De wereld wordt in stand gehouden door de hunkering, de negatieve pool, nietwaar?
De gulzigheid is de aandoening van de hunkering, die zich met stenen ziet gevoed worden en daardoor zijn honger niet kan bevredigen. En daar de mens een verbroken wezen is, aanvaardt hij niet dat zijn voeding onjuist is, want hij WIL eenvoudig hier op aarde zijn voeding vinden.
Zo de gulzigheid even wordt afgeremd en de mens bemerkt dat hij hongerig blijf, stort de gulzigaard zich op nieuwe voeding, zonder de waarde te peilen.
Men herkent deze hoofdzonde bij mensen die WILLEN dat hun religie de juiste is, zij wensen niet te aanvaarden, dat zij honger blijven lijden en zij trachten die vage gevoelens te bedekken door zich vol te stoppen met leringen, lezingen, bijeenkomsten.
Zij menen, dat als zij maar genoeg voedsel tot zich nemen, de zaligheid ook wel komt, maar zij weten niet wat zij eten anders zouden zij het met mate doen. Niemand kan ontvangen zonder te geven.
Slechts een bodemloos vat kan men zonder ophouden blijven vullen. Iemand die deze hoofdzonde niet bezit zal zich op een gegeven ogenblik vol gevoelen, indien hij niet uit zichzelf gegeven heeft.
Dit 'geven' is niets anders dan een levens verwerkelijking, waartoe men de voeding ontvangt.
De scherpzinnigheid en de intelligentie van de gulzigaard missen echter de essentie van de zieleherkenning, die zo noodzakelijk is om iedere hoofdzonde aan banden te leggen. Dat is het verschil tussen de niet zo scherpzinnige, maar wel zielbewuste zoeker en de wel scherpzinnige, maar zielloze zoeker: het onderscheidingsvermogen der ziel. Dit kun je niet oproepen, noch dwingen, want dit ontwaakt pas wanneer ego en hoofdzonde door het karakter teruggedreven worden. Vooropgesteld dat een zielevonk aanwezig is natuurlijk.
Maar het karakter moet de ziel de gelegenheid geven tot bewegen. Langs de gaven van het karakter wordt het voedsel tot de ziel geleid.
De hoofdzonde ligt NIET in het karakter, maar hij is een bloederfenis vanuit de microcosmos.
De verbetenheid, die vaak samengaat met gulzigheid is het gevolg van een karaktermisbruik.
Wanneer de kandidaat zijn karakter kent (en dit behoort hij te kennen), dan kan hij zijn gaven benutten om zijn ziel een kans te geven.
Er moet een intelligent, zeer bewust, maar ongeforceerd samenspel zijn tussen de kwaliteiten van de kandidaat.
Zoals hoofd en hart een harmonisch samenspel moeten betrachten, zo moeten karakter en ziel in harmonie samengaan, en dat betekent dat het karakter de ziel moet dienen. Want karakter is uit de lagere natuur en de ziel is uit de Hogere natuur.
Ego en hoofdzonde moeten volkomen buiten deze eenheid worden gehouden. En dat kan slechts zonder dwang geschieden, want bij elke dwang wordt het karakter geweld aangedaan.
Hieruit volgt dat de mens moet kunnen zijn, zoals hij is, uitgenomen de hoofdzonde.
Het karakter is een aanzicht van deze natuur en zo de hoofdzonde is uitgedaan, zal het een evenwichtig, harmonisch aanzicht van deze natuur zijn, omdat in het karakter dan alle natuurgebonden stralen harmonisch gaan samenwerken.
Ieder karakter draagt het zevenvoudige en twaalfvoudige merkteken van de natuur.
Is de hoofdzonde echter uitgedaan, dan is het gif aan de zeven duivelen en hun trawanten onttrokken en het karakter toont zich zoals het eigenlijk moet zijn: een samenspel van alle krachten der natuur. Daarom kunnen op deze wijze alle mensen samen leven, samen werken, samen dienstbaar zijn.
Omdat zij dan in zichzelve harmonisch, dienstbaar en eenheid zijn. Niettemin blijven zij zichzelf, individu, vrij, er is niemand die parasiteert op andermans krachten, omdat, de duivelen daartoe niet meer aanzetten.
Spirituele adeldom is een kwestie van harde, scherpe zelfkennis en zelfkritiek, samengaande met en absolute hunkering naar de Geest, die tot activiteit stuwt.
Waaruit als vanzelfsprekend een verwerkelijking volgt, die doorlopend aan toetsing moet worden onderworpen.
En voor alles: matigheid en beheersing, ZONDER dwang.
Iedere hoofdzonde maakt de grootste slachtoffers door ongebreideldheid, er is niets dat remmend werkt. Zelfkritiek en kennis van het zelf zijn voldoende remmingen om de hoofdzonde, althans enigszins, te beteugelen, maar dat wil niet zeggen dat hij daardoor wordt uitgedaan.
Een duivel ligt altijd op de loer en neemt de kans waar, zodra het ogenblik is gekomen. In ons aller levens zijn momenten waarop wij 'ongeremd' zijn, hetzij in gedachten, hetzij in woorden, hetzij in emoties.
Men kan pas alle remmen loslaten, wanneer men door de Poort gaat, opdat men in die volkomen overgave door de Poort gestuwd wordt.
Alle andere ongeremdheden culmineren in hoofdzonden: hoogmoed, de ongeremdheid van de trots, luiheid, de ongeremdheid van de onbewogenheid, afgunst, de ongeremdheid van de verbreking, drift, de ongeremdheid van de activiteit, wellust, de ongeremdheid van de begeerte, gulzigheid, de ongeremdheid van het weten, gierigheid, de ongeremdheid van het behouden.
Zijn deze hoofdzonden teruggekeerd tot de goddelijkheid, dan kan men alle remmen laten vieren, want zij zullen, in eenheid en goddelijk samenspel, de zevenklank scheppen, die de Poort opent.
En op de vleugelen van deze gevleugelde draak gaat de kandidaat de Werkelijkheid van het Leven binnen: de achtvoudige Zaligheid binnen.
Dit kan zo worden, als uw Begin Goed is.
Dan zal alles Goed worden, pelgrim!