De gierigheid

De eenheid der universele leringen verbindt langs de Gouden Draad van Ariadne de brokstukken der Waarheid met elkaar. 

Alle bezielde religieuze overtuigingen bezitten een glimp van die Waarheid en deze kunnen zij slechts behouden door bezield te blijven. Bezieling wil zeggen: door de ziel gedreven worden. 

De ziel die zulk een belevendiging kan doorgeven, moet daarvoor uit de Bron van haar Oorsprong putten. Een ziel vindt nooit haar levensdoel in deze tijdelijkheid, nietwaar? Ieder mens kan bezield worden, (in de hogere betekenis van het woord), mits zijn ziel geïnteresseerd is in haar spirituele levensdoel. 

Zulk een hogere bezieling is nooit een tijdelijke kwestie, omdat een ontwaakte ziel tot in lengte van dagen contact blijft zoeken met de goddelijkheid. De ontwaakte ziel onderscheidt in de zeven groeperingen der wereldreligies direct de ego-drift, dan wel de belangeloze ziele-impuls. 

Zij, die onder de dwang der zeven hoofdzonden uit willen, zoeken voeding in een wereld-onthechte religie, waar geen acht wordt geslagen op de heerschappij der zeven hoofdzonden. 

Vandaar dat ego-gerichten in zulk een religie nimmer hun bevrediging kunnen vinden. In iedere horizontaal gerichte beweging, religieus of materieel, vinden explosies van disharmonie plaats zodra de hoofdzonden strijden. 

Wanneer de gulzigheid en de gierigheid (de zevende hoofdzonde) bij elkander moeten leven, wordt dit een enorme tegenstelling, die - binnen de verbrokenheid - disharmonie moet ontketenen. 

De gulzigaard zoekt overal voeding, de gierigaard vreest hetgeen hij bezit te verliezen, dus blijft hij onbeweeglijk. In deze Aquarius-era wordt de mens uit verdediging teruggeworpen op  de gierigheid, omdat hij beangst is geworden. 

De gierigheid bevordert het individualisme, maar tegelijkertijd de verharde egocentriciteit. Gierigheid komt voort uit bezitsdrift en deze komt wederom voort uit een intense angst, die in het spiritualisme zijn grond vindt in de ervaring van de Lichtzoon. 

Iemand die waarlijk het lichtverlies heeft ervaren en zich daar- door ontledigd gevoelde, neigt naar de gierigheid, zodra hij meent het Hogere te hebben gevonden. 

Wanneer men zegt: "Behoudt het goede of behoudt uw ziel", dan appelleert dat direct aan een vorm van gierigheid.

Behoudende mensen zijn in diepste zin gierig, zij durven zichzelf niet te geven. De behoudendheid van de vormenreligie is in werkelijkheid de angst om het verlies van het bezit. 

In de volkomenheid heffen de tegenstellingen elkaar op en dus kan men daar behoudend zijn, omdat er tegelijkertijd uitstraling aanwezig is. In de 'black holes', de 'zwarte gaten' in de kosmos gaan de sterren onder aan hun 'gierigheid', die vooraf gegaan werd door gierigheid. 

Hun gierigheid is een verstening geworden, hun gulzigheid een misdadige absorptie van hun omgeving. De twee tegenstellingen vonden elkaar in de verdoemenis der verbrokenheid, die tot een abnormale zevenvoudige drift is geworden. 

De spirituele mens, die de gierigheid aanbidt, sluit zichzelf op met zijn kennis, met zijn boeken, met zijn bezit en hij wenst op te  gaan in de aanschouwing van zijn bezit, zonder anderen daarvan deelgenoot te maken. Gierigheid maakt eenzaam, brengt het dodende isolement, dat een karikatuur is van de eenzaamheid der wijzen, die in wisselwerking staan met hun God en hun naasten en niettemin eenzaam blijven omdat zij niet begrepen worden. 

De gierige wil niet begrepen worden, want iedere toenadering ziet hij als een aanval.

Hij is de wakende, de wantrouwend wakende en hij laat niemand binnen, omdat hij zijn eigen positie niet wil prijsgeven. In deze gierigaard kunnen wij de verbroken saturnale mens herkennen,  de poort bewaakt en trots is op zijn ambt, maar voor niemand de poort opent, omdat hij het wachtwoord is vergeten. 

Hij staat daar als een steen, een rots en zijn bezit verzuurt en bederft, omdat er geen lucht bij komt.

Gierigheid is de massale religieuze beweging, die het beste wat  zij heeft voor zichzelve bewaart, laat bekijken door de leden, terwijl uit angst het bewaakt wordt. 

Gierig is de religie die haar tempels bewaakt; gierig is de mens die zijn levenssfeer bewaakt; gierig is de kandidaat, die zijn  kennis bewaakt. Al deze mensen lijden onder de saturnale waakzucht, omdat zij zich in een bevoordeelde positie menen. 

De gierigaard meent immers dat zijn schat kostbaar is, maar deze is slechts kostbaar voor hemzelf. De zielbewuste mens die onder deze gierigheid lijdt, zal bemerken dat hij versteent en niet gevoed wordt door de eenzame beschouwing van zijn innerlijke schat. 

Zij, die zo gaarne spreken over het alleen gaan van het Pad en menen daarvoor genoeg te hebben aan literatuur en stille ogenblikken, zijn zij niet gierig? Of hoogmoedig?

En zij die menen dat hun kerk de zaligheid predikt, zijn zij niet gierig doordat zij vergeten buiten zichzelve te schouwen, maar zich blind staren op hun vermeende rijkdom? 

De gierigaard kan aan de Poort staan (hij is de laagste onder de laagsten) en toch het verst verwijderd zijn van het koninkrijk achter de Poort. De schat die hij bezit, had eens waarde, toen hij hem verkreeg door inspanning of door erfenis, maar de waarde ebt weg, omdat de gierigaard niet kan wegschenken, niet kan arbeiden met de schat die hij bezit. 

Een mens kan zeggen: 'ik ben innerlijk rijk, ik heb veel geleerd, inzicht verkregen, kennis ontvangen.' 

En wat volgt dan? Beschouwing, herhaling?

De gierigheid wordt momenteel aangegrepen door de bezetenheid van de andere zes hoofdzonden. Er is een harde strijd ontketend tussen de zeven hoofdzonden onderling en degene die het langste stand houdt, is altijd de gierigheid, de zonde van Saturnus. Omdat hij weet dat zijn einde nadert en hij gegrepen wordt door een onnoemelijke angst voor het verlies van zijn positie. 

Dat versterkt zijn gierigheid.

Ziet men dat niet om zich heen?

Men sluit zich in zichzelf op als verdediging, zowel het individu, als de groepen. Het zich openlijk tegenover de vijand plaatsen in een tijd als de onze, brengt risico's mede, dat ervaart een ieder. 

Want de drift der hoofdzonden is meedogenloos: Hoogmoed vernietigt de devotie, jaloezie vernietigt de essentiële waarden, luiheid vertrapt de verfijning, drift raast als een orkaan door de bouwwerken, wellust vernederd de ziele-hunkering, gulzigheid ontwaard de Waarheid en de gierigheid verstikt de Waarheid. 

Al deze stromingen herkennen wij in de Aquarius-era, waarin de zeven hoofdzonden zich machtig verheffen, als een laatste schreeuw alvorens de machtige Hand van het oordeel zich over hen legt. 

Zelfs in de kosmos kunnen wij zulk een doodskreet herkennen. 

De stervende sterren lichten op alvorens zij opgeslokt worden door de duisternis. 

Is de stervenskreet niet altijd de meest intensieve klank der sterfelijke schepsels? 

Daarom zal dit ook zo zijn binnen deze tijdelijke natuur, waar het stervensproces van een era is ingezet. Degenen, die stervende zijn lichten op. De zeven hoofdzonden als essentiële krachtkernen  der verbroken natuur, staan op in verweer, in protest. 

En de mensheid reageert daar op door hun werkingen intensiever uit te dragen. Daarom is de hoogmoed ongenaakbaarder dan ooit en de wellust heviger en de jaloezie venijniger en de luiheid vadsiger en de drift bewogener en de gulzigheid onverzadigbaarder en de gierigheid verstarder. 

De tegenstellingen zijn dus scherper geworden en dat kan men onderkennen in het wereldgebeuren. Men lijkt humaner dan ooit, hoewel er steeds wreedaardiger wordt uitgemoord en de gemakzucht, de onbewogenheid, is duidelijker dan voorheen,  hoewel de demonstraties en de driftige protesten feller zijn geworden. Daarom is onze tijd kleurrijk, zoals de humanisten zeggen. De schreeuwende, onverzoenlijke kleuren van de tegenstellingen. door deze intense bewogenheid wordt de mens aangegrepen in het directe doorvoerkanaal tussen stofgebied en etherisch gebied: het zenuwstelsel.

De psychiatrie heeft nog nooit zo gebloeid als heden, maar de mens was ook nooit zo intens vastgenageld aan de materie als  nu. Zoals het oog vermoeid geraakt door een onophoudelijke wirwar van felle kleuren, zo raakt het zenuwgestel vermoeid van de trillingen, die deze 'kleuren' uitzenden. 

Deze uitputting van het zenuwgestel wordt verergerd door de moderne communicatie middelen, zoals T.V., radio en pers. 

De schrijnende strijd en de disharmonie worden de mens opgedrongen als beeltenis en als klank. Hij kan daar niet meer aan ontkomen en wordt meedogenloos bespeeld door de aanvoerders der maatschappij, die op hun beurt weer bespeeld worden door de hoofdzonden. 

Degenen, die onder de gierigheid lijden, verweren zich door zich terug te trekken in de beslotenheid en daar te mediteren. 

De hoogmoedigen verschuilen zich achter hun masker van arrogantie; ieder mens zoekt op zijn eigen wijze een schuilplaats, verborgen door het kleed van de hoofdzonde. In diepste werkelijkheid voelt iedereen zich echter aangetast, ontwricht en zo men geen uitkomst meer ziet gaat men in de verdediging. 

Behalve zij, die een uitkomst WILLEN zien, dat is hun vorm van verdediging. Het is de verharding van de gevallen Lichtzoon, die de mislukking niet kan aanvaarden. De liefde tot het eigen zelf,  tot het eigen bezit, maakt de mens blind voor de gebeurtenissen om hem heen en zo ontstaat er dat ongefundeerde optimisme, als een misleidende vorm van verweer. 

Ook hierin vindt men de ongebreideldheid, met daarachter jagende de wil tot overwinning. Het is de angst van de Lichtzoon, die weet dat het einde nadert en daarom onverdroten naar een uitkomst zoekt. Men raast rond in de gevangenis der zevenheid, terwijl Saturnus de poort dichthoudt, zodat er werkelijk geen uitgang is. 

In deze razernij en zoekersdrift, die gericht is op de uitgang, bevindt de mensheid zich momenteel. Aan de ene zijde dat blinde optimisme, aan de andere zijde het versteende pessimisme. 

En de gierigheid verhardt hen, die weten kunnen. 

Gevoelt u niet, dat er werkelijk iets gebeuren moet? Dat het zo beslist niet verder kan gaan, want dat er geen oplossing is? 

Het is noodzakelijk een nieuw fundament te leggen, omdat men niet verder bouwen kan op de verziekte hoofdzonden, die zich verweren in stervensnood. Het gaat er alleen maar om of zij, die de waarheid kennen en rijp zijn geworden door ervaringen, de consequenties van hun levensgang durven nemen. 

Of hun zwakke innerlijke licht voldoende lichtkracht door hun bloed heeft verspreid om hoofd en hart helder te maken? 

En vooral: Of hun wil opgehouden heeft zich te verzetten tegen  de realiteit. Alle excessen moeten opgeheven worden, zowel in het goede als in het kwade, want zij zijn in wezen gelijk. 

Men moet het evenwicht vinden in het geven en nemen, zonder echter te rade te gaan bij het ego, opdat men niet in een hoofdzonde vervalle. Er is slechts raad te vinden in de ziel. 

En deze raadt dikwijls het tegengestelde aan van wat de mens wil. Daarom doet de mens alsof hij niets hoort! 

Is dat niet zo? 

Luistert u dikwijls consequent naar intuïtie en geweten? 

Of past u hun stemmen aan bij hetgeen de hoofdzonde in u beoogt? 

Dan zegt de hoogmoedige: "Ik wil slechts contact met mijn gelijken".

En de luiheid zegt: "Ik zoek niet meer, want Het is in mij". 

En de afgunst zegt: "Hij of zij belemmert mij op het Pad". 

En de drift meent: "Daar waar geen werklust is, is geen spiritualiteit". 

En de wellust meent: "Er is geen liefdeband". 

En de gulzigheid zegt: "Ik ken alles al".

En de gierigheid beweert: "Ik laat mij niet afleiden door anderen". 

Waarlijk, het zijn alle redenen die men gemakkelijk in de spiritualiteit kan invoegen, maar die geraffineerd zijn aangepast aan de individuele hoofdzonde. Want zij vallen uiteen zodra de gnosticus zegt: "Er is een opdracht te vervullen, onverschillig waar, met wie en hoe." "Er is een opdracht te vervullen", dat zou de leidraad moeten zijn van iedere gevallen Lichtzoon, zonder dat zijn hoofdzonde zich begint af te vragen: "Wat is een opdracht?" 

"Welke opdracht?'' "Hoe ziet men een opdracht?" 

Drogredenen! De Lichtzoon weet precies welke opdracht en ook waarin zijn werk bestaat en met wie hij die moet vervullen. 

Dat is de tragikomedie van de levensgang der Lichtzonen. 

Zij weten waar zij gefaald hebben en weten wat zij moeten doen om hun fout goed te maken, maar zij doen het NIET. Zouden zij de daad praktizeren, dan zouden zij bemerken, dat iedere aanwijzing overbodig werd, ja, zij zouden zelf aanwijzingen kunnen geven aan hun naasten. 

Er zijn kandidaten die menen: "Ik wil wel, maar ik kan niet". 

En er zijn kandidaten die menen: "Ik kan wel, maar ik wil niet". 

De eerste ligt gebonden aan een emotionele hoofdzonde, de laatste ligt gevangen in een verstandelijke hoofdzonde. 

Beide argumenten zijn een kenteken van de gevangenschap der Lichtzonen. Geen van beiden kennen de vrijheid, waarop zij zich zo beroemen. Slechts hij, die door de Poort gaat is waarlijk vrij. 

Omdat iedere Lichtzoon in diepste wezen daarnaar verlangt, praat hij onophoudelijk over vrijheid, gedachtenvrijheid, woordvrijheid, geloofsvrijheid. 

In hem leeft de idee: als ik vrij was, wat zou ik dan doen? 

Als iemand u zegt: "U bent vrij", wil dat niet zeggen dat u in hetzelfde ogenblik de vrijheid bezit. Vrijheid is een innerlijke toestand.

Is de Lichtzoon, die zijn Schepper verraden heeft, ooit vrij, zolang hij zijn aloude opdracht niet heeft vervuld? 

Wel, indien u zich vrij gevoelt, kunt u bewijzen dat u een Zoon des Vaders bent, pelgrim! 

Zo uw wil u dit toestaat!

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene