Dertiende hoofdstuk

De grote belemmering van de geestelijke mens is altijd zijn spirituele egocentriciteit.   

Iedereen lijkt op zoek te zijn naar de eigen ziele-verlossing, zijn geluk en zijn bevrediging. 

Uit deze egocentrische spiritualiteit ontstond het fanatieke sectarisme, de onverdraagzaamheid waarbij men niet tolereert dat de naaste anders denkt dan hijzelf. 

Sectarisme zorgde voor de bloedbaden der ketters; voor de zelfgenoegzame uitverkorenheid van bepaalde religieuze groeperingen en voor religieuze oorlogen die in wreedheid hun gelijke nauwelijks kennen. 

Zodra de mens spiritualiteit en eigenbelang of zelfbevrediging verwart wordt hij een arrogante, theoretische spiritualist die een aanfluiting is voor allen en alles die de waarlijke spiritualiteit willen uitdragen. 

De Zesde Sleutel bevat niets anders dan de raadgevingen hoe men zijn spiritualiteit kan verhogen ten dienste van zijn medemensen. 

Zelfwerkzaamheid, autonomie, bescheidenheid en eenvoud zijn gaven die de spiritualist moet bezitten om tot een belangeloze spiritualiteit te komen. 

Maar al te dikwijls is de mens erop uit zijn naasten te overtuigen van zijn persoonlijke waarheid, terwijl het heel goed mogelijk is dat deze waarheid slechts een zeer beperkt zicht omvat. 

Elk mens die niet bereid is zijn eigen overtuiging een ogenblik te vergeten terwille van de mening van zijn naaste lijdt aan een spirituele arrogantie die kan eindigen in een egocentrisch fanatieke bekrompenheid. 

De geestelijke weg loopt tussen eigen overtuiging en universele waarheid door. Geen mens kan de universaliteit van de waarheid omvatten, omdat zijn opname-vermogen en zijn doorvoerkanaal beperkt is, maar hij kan altijd zijn beperkte vermogens in dienst stellen van de onbeperktheid.  

Geest is universeel; hij laat zich niet begrenzen door een menselijke mening, noch door organisatorische wetten of dogma's. 

Hij die deze geest wil grijpen, kan niets anders doen dan zijn beperktheid over te dragen aan de onbeperkte geest. 

Spirituele egocentriciteit bewijst reeds dat het ego de geest de wetten dicteert en dit is natuurlijk onmogelijk en belachelijk, al schijnen slechts enkele mensen dit in te zien. 

De maatschappij wordt naast politieke en sociale belangen uiteengereten door spiritueel-egocentrische belangen die mede werken om een bepaald eigenbelang te realiseren. 

Zolang god en geld, zelfbevrediging en spiritualiteit dooreen worden gehaald en men god en spiritualiteit misbruikt voor minderwaardige of materiële belangen, ontaardt elke religiositeit of spiritualiteit in een misdadige doelstelling. 

Wanneer de geestelijk zoekende mens een voorganger tot god verheft, loopt hij het risico misleid te worden of te belanden in fanatiek spiritualisme.  

God is geest en geest is bovenmenselijk, ontheven aan menselijke tekortkomingen en beperkingen; zolang geestelijk georiënteerde mensen elkander niet begrijpen of innerlijk niet kunnen ontmoeten, is hun "geest" beperkt, gevangen binnen een egocentrisch belang. 

Ego's bevechten elkander vanwege hun existentie, de geest strijdt nooit tegen de geest, zij is een eenheid. 

De alchemie leert de mens allereerst zichzelf te vergeten, de natuur te onderzoeken om de wet van harmonie, offerande, en eenheid te leren.  

In de natuur bestaat geen schepsel op zichzelf; allen zijn opgenomen in een op- en neergang, een opgaan, blinken en verzinken. 

Daaruit moet de mens leren dat ook hij, als natuurlijk mens, niet belangrijk is, opgenomen is in het wiel van geboorte en dood, van tijdelijkheid. 

Het is tegennatuurlijk om van dit tijdelijke schepsel een afgod of een eeuwigheidswezen te maken, in zulk een geval begrijpt men de geestelijke wetten niet. 

Dan is het zoals de alchemist van de Zes Sleutels zegt: "Ik zou u zeer beklagen wanneer u, gelijk ik, na de waarachtige materialen te hebben onderkend, nog 15 jaren met het werk bezig zou moeten zijn, met studies en meditaties, zonder uit de Steen het kostbare vocht te kunnen extraheren...." 

Er gaan levens heen met studies, pogingen, meditaties en men belast zich met een enorme kennis en ontelbare theorieën, niettemin blijft het "kostbare sap" verborgen. 

Men stort zich volkomen in een eigen overtuiging, forceert methoden, kastijdt zichzelf, dwingt zich tot offeranden en het resultaat is nihil, hetzij dat men enige leringen verzamelt aan de bron der bitterheid. 

Vandaar dat ik waarschuw tegen spiritueel fanatisme, tegen de bedekte spirituele egocentriciteit, die zich tooit met schone frasen en puriteinse handelingen.  

Het Goede Begin ligt altijd in de Edele Moed. 

En menigeen die zichzelf gevangen geeft aan een onwrikbare eigen overtuiging bezit deze moed niet, hij bezit slechts fanatisme, en onverdraagzaamheid. 

"Hij die zichzelf overwint is sterker dan hij die een stad inneemt", deze uitspraak is ontelbare malen citeert, maar wordt hij ooit begrepen? 

Zelfoverwinning ligt eveneens in het wegschenken van zichzelf, ook in de zo geliefde overtuiging. 

Men kan het "goede" behouden onderwijl men zich oriënteert, men kan het heilige der heiligen innerlijk toegesloten houden onderwijl men luistert.  

"Werp geen paarlen voor de zwijnen of rozen voor de ezels", wil niets anders zeggen dan dat het "heilige der heiligen" slechts in zeer belangrijke momenten, onder verantwoorde omstandigheden, geopend mag worden. 

Wanneer men zulk een innerlijke "heilige der heiligen" niet bezit loopt men het risico drijfhout te worden dat heen en weder geworpen wordt door de levensbemoeienissen. 

Dit is de verborgen angst van hen die zich egocentrisch en fanatiek spiritueel opstellen. Zij bezitten "het heilige der heiligen" nog niet dat absoluut aanwezig moet zijn om het juiste Begin te onderkennen. 

Zonder dit innerlijke heiligdom bestaat er geen spirituele weg, noch spirituele groei, noch enige vorm van geestelijke ontplooiing. 

De aanvang ligt dan immers gefundeerd in de angst. 

De Goede - Edele Moed kent geen angst, doordat de betrokken mens een innerlijk weten bezit, géén kennis, maar een onaantastbaar weten dat hij gebruikt als een bril waar doorheen hij zijn omstandigheden, de wereld, zijn naasten beschouwt. 

Dit weten is niet aangeleerd, vandaar dat het nooit arrogant wordt; het is geen gevolg van eerzucht, noch van zelfverzekerdheid, maar het is een resultaat van de afwezigheid van angst, van egocentriciteit, van enig fanatisme. 

Dit innerlijke weten is het uitvloeisel van de innerlijke Keuze, niet de twijfelachtige, onzekere, in misvattingen ontaarde beslissingen, maar de Keuze op basis van het herkennen.   

Dat is het begin; de Zesde Kaart van de Tarot is het enige spirituele begin, de voorafgaande kaarten zijn voorbereidingen, oriëntatie, het toegroeien naar de innerlijke zekerheid. 

Deze zekerheid ligt in de afwezigheid van het zichzelf handhavende ik, elke zelfhandhaving betekent dat de mens het enige Goede Begin nog niet gevonden heeft.  

Zelfhandhaving is een vorm van angst en angst belet de mens vreesloos, natuurlijk harmonisch te zijn.   

Zodra de mens zijn angst verliest onttrekt hij zich aan de natuurlijke keten der zelfhandhaving waarbinnen de angst een werkzaam aandeel heeft. 

De alchemist van de Zes Sleutels heeft zijn lezers de instructies voor de alchemie overgedragen, maar slechts enkelen begrijpen deze, omdat hun innerlijke instelling de manier van lezen reeds voortkomt uit het juiste Begin. 

Alle methoden van de origineel gnostieke en bevrijdende leringen zijn erop gericht de mens dit juiste Begin bij te brengen; méér kunnen zij niet doen. 

De Kunst van het Boogschieten in de Zen-leer bedoelt slechts de mens zichzelf te leren vergeten. 

Dit gebeurt alleen wanneer de mens zodanig op iets anders is gericht dat hij zijn eigen bedoelingen vergeet. 

Bij elke fanatieke religieuze uiting is dit onmogelijk; de organisatie of kerk, de beweging of groep is dan de plaatsvervanger van het individuele ik geworden.  

De alchemist slaat de mens alles uit handen, wanneer men meent: Nu begrijp ik het, worden de volgende regels een obstakel; men raakt in verwarring, intellectueel ontwricht; door de logische rede kan men de alchemische uitleg niet vatten, daarom verwijst hij altijd naar het Begin dat het volkomen begrip in zich draagt. 

Het is niet voldoende om zichzelf te "verlossen", deze "verlossing" is pas werkelijkheid wanneer men door zichzelf anderen verlost, in de meest spirituele zin van het woord, en niet gemeend als "bekeringsdrift voor de eigen organistie."  

In de getallenleer, in de universele geschriften, in de alchemie als men spreekt over het juiste materiaal ligt het geheim altijd in het Begin, en nooit in het einde. 

"Vraag niet naar het einde als gij het Begin nog niet kent!"  (Thomas-evangelie). 

Velen vragen, zodra zij met een spirituele leer, met een schone wijsheid in kennis komen:  

Wat brengt het op? Waar leidt het naar toe? 

Hoe kan men iemand het resultaat uitleggen wanneer hij het materiaal niet bezit, of het begin niet kent? 

Hoe kan de mens die een innerlijk heiligdom bezit zijn naaste,  die slechts het uiterlijke bouwwerk ziet de innerlijke schoonheid uitleggen.  

Veelal tracht men onwetenden, onbekwamen aan te trekken tot de innerlijke schoonheid, en als zij een blik op het heilige werpen zeggen zij: Hoezo? Is dat alles? 

Het Heilige der Heiligen openbaart zich niet aan uiterlijke zintuigen, zoals het individuele innerlijke Heiligdom niet blootgelegd kan worden voor de uiterlijke zintuigen der naasten.  

De pelgrim, die een Schat ontdekt heeft, iets van het "kostbare sap" aan de Steen der Wijzen onttrokken heeft, wordt in hetzelfde moment de Schatbewaarder, en dit wéét hij, van binnenuit. Anubis, de god met de jakhals- of honde-kop vergezelt de dolende ziel die op weg gaat. 

Hij waarschuwt hem tegen gevaar, maar behoedt hem eveneens voor het verlies van zijn schatten. 

Daarom kunnen de laatste sleutels in de alchemie uitvoerig beschreven worden, de lezer begrijpt er toch de essentie niet van. 

De alchemist zegt in de Zesde Sleutel nogmaals: 

"Reinig de elementen, zoals ik onderwezen heb, zet hen om, scheidt hen af....." 

Zolang de pelgrim de harmonie tussen natuur en mens, mens en ziel, ziel en geest niet begrepen heeft, zijn zijn pogingen tot spiritualiteit vruchteloos. 

Wanneer men meent: "Ik ben tè spiritueel om mijn naasten uit zijn problematiek te helpen als hij het mij verzoekt", verliest men een verbindende schakel in de keten die Schepper, schepsel en natuur verbindt. 

Zodra men op weg naar de geestelijke Liefde de naastenliefde minacht verliest men een gedeelte van het Goede begin, de grond brokkelt onder de voeten af. 

De mens is een onderdeel in het grote geheel der  kosmos, negeert hij dit laboratorium dan vindt hij geen plaats meer om zijn materialen uit te proberen, noch blijft hij in contact met de geest die het universele kosmische laboratorium doordringt.  

De laatste onderzoekingen op astrologisch en kosmologisch gebied bewijzen wel dat de mikrokosmos gebruik maakt van de kosmische stellaties om de ziel haar bevrijdingsweg op te zenden. 

Niets staat op zichzelf, alles roteert binnen het geestelijke Al.   Elke pelgrim die meent dat autonomie betekent: "Ik doe alles zelf wel", geeft hiermede blijk van zijn onwetendheid en zijn luciferisch satanisme.  

Elke groepering die meent "Wij hebben de waarheid en niemand anders", plaatst zich op hetzelfde standpuntmen,  pretendeert dat de geest slechts met hèn bemoeienis houdt. 

De wetenschap volgt de oude esoterische overtuigingen op de voet en zo bemerkt men dat de intuïtieve wijsheid der ouden-,  waarvoor nog geen wetenschappelijke verklaring te vinden was onomstotelijk waar blijkt te zijn. 

De geest bestuurt het Al; de geest leidt het individu, d.w.z. de individuele ziel en zolang deze ziel innerlijk levend is blijft het Leven des Geestes bij haar. 

Zolang de ziel de Boom des Levens in haar paradijs verzorgt en deze zijn stralende, universele uiterlijk terugschenkt, valt de Boom der Kennis des Goeds en des Kwaads in het niet; en welke, ervaringsrijpe en opnieuw wijs geworden ziel zal van de vruchten van deze Boom eten, nu zij hen kent als giftig en misleidend? 

Alles wat men kent, behoeft geen uitleg; alles wat men ervaren heeft, behoeft men niet aan te leren; alles wat men innerlijk onplooit behoeft men niet nog eens uiterlijk te ervaren.  

Wijsheid is de edelsteen die uit innerlijke ervaringen te voorschijn komt, innerlijk weten, als het juiste Begin, is de edelsteen die uit het archaïsche ziele-ervaren blootgelegd wordt.  

Hij die dit innerlijke Weten bezit léést één regel en de bron van wijsheid borrelt in hem omhoog, hij behoeft slechts één  ervaring en een veelomvattende Kennis wordt zijn deel. 

Daarom zegt de alchemist: velen verzamelen ervaringen, maar slechts enkelen vergaren daaruit wijsheid. 

Wijsheid is de bekroning van het innerlijke bezit, de schijnbaar verloren ziele-gaven, wijsheid heeft behoefte aan weinigen, spoort daarom de pelgrim niet aan in begeerte, noch in het uitprobreren van methoden.  

Het zet de pelgrim in juist die omstandigheden die voor zijn innerlijke ontwikkeling noodzakelijk is. 

Zijn leven is nooit oppervlakkig, noch saai, zijn leven is de waarachtige Leerschool des Levens waarbinnen de ziel hem tot het altaar van het individuele Heilige der Heiligen geleid, opdat hij zijn opdracht als Priester in dienst des geestes zal aanvaarden.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene