Het verbeeldende of mystieke vuur

Het is duidelijk, dat een Prometheusmens met zijn vooruitziende of vooruitdenkende gave, eigenlijk een geroepene is, iemand die geroepen wordt via de gebeurtenissen, die hij vooruit ziet, vooruit kent, vooruit hoort.

Hij is bij uitstek de verbeeldingsmens, in de meest edele betekenis van het woord.

In hem is niets van de geëxalteerde bezetene, bij wie de rede het volkomen heeft laten afweten, maar zijn denken werkt op een totaal andere wijze en wordt door de harte-wens verlicht.

Zijn geestelijke verbeelding vervult hem met kracht en licht, de geestelijke beeltenissen toveren een wereld voor zijn blik, die veraf schijnt, maar hem toch bekend is.

Indien de verbeelding iemand dusdanig doortrekt, wordt er een hernieuwde energie geboren en worden zelfs mogelijke problemen door een lichtkrans omgeven, zodat niets de eerste stap op de weg tot de Hoogten kan weerhouden.

Een lichtende verbeelding bemoedigt een bezield hart, leidt dit bezielde hart naar de vervulling van zijn wens en ontneemt het elke gedachte aan mogelijke verwondingen, eenzaamheid of teleurstelling.

De rede van het hart legt zich hunkerend ter ruste in de verwarmende gloed van de geestelijk ontwaakte verbeelding.

Wanneer een zoekende mens in aanraking komt met esoterie of de verborgen dingen en het hart daardoor wordt verrukt, gaat de verbeelding uit deze verrukking beeltenissen vormen en schept een totaal nieuwe wereld met wijdse horizonten, in een land waarin eeuwige vrede heerst tussen alle natuurrijken, en tussen de tegengestelden.

Daar werken kleuren, trillingen, vormen en geuren zo intensief samen, dat zij een vergoddelijkte sfeer opbouwen, waarin de pelgrim zich naar natuur en wil, naar hart en ziel, vol vrede kan neerleggen onder de bescherming van de Boom des Levens, die hij in zijn verbeelding reeds tot bloei heeft gebracht, maar waarvan hij het zaad nog moet verzorgen, opdat het zichtbaar ontspruite.

Draagt het zaad echter niet de etherische beeltenis van de volgroeide plant?

De geestelijke verbeelding herkent deze zaadbeeltenis, zoals het Goede Einde wordt waargenomen in het Goede Begin.

De Prometheusmens bereidt zijn eigen aarde voor om het geestelijke zaad daarin tot groei te brengen, waarbij zijn verbeelding als hemel dient, die deze aarde inspireert, omvat en koestert met hetgeen daarvoor onontbeerlijk is: vuur, water en lucht.

Met de innerlijke vlam gaat hij arbeiden, bouwen aan het land der verbeelding, waarin hij zich totaal kan verliezen, maar deze verbeelding mag niet vervallen tot een onwerkelijke, redeloze, gemystificeerde beeltenis, waarin de goddelijke wetten worden genegeerd.

In de geestelijke sfeer is elke geestelijke vonk onderdaan van de geestelijke Orde, waaraan ook heel de natuur is onderworpen. Groei volgt een geordend proces.

Wanorde is zelfvernietiging.

In deze goddelijke Orde heeft alles zijn eigen plaats en zijn eigen taak, zelfs het kleinste en het zwakste, en kan alles zich ontwikkelen volgens de ingeschapen beeltenis.

Slechts de mens werd in de laatste tijden steeds meer een uitzondering op deze goddelijke regel. Zijn ziel wordt gewurgd door een materiële ballast en zijn denken wordt pas gewaardeerd, indien de geestloosheid het beheerst. Zijn hart wordt een bloedpomp, waarbij emoties en gevoeligheid als schadelijk en remmend worden ondervonden voor zijn ontwikkeling.

Zijn organisme heeft zich te schikken naar de maatschappelijke en religieuze regels, waarin de geest dikwijls als een lastige bijkomstigheid wordt beschouwd.

Er is maar één orde, waaraan hij zich mag onderwerpen en dat is de maatschappelijke, sociale en religieuze orde die het menselijke brein voortbracht terwille van de nieuwe afgod: geld en materieel welzijn.

In deze denkwijze is een rijke, geestelijke en edele verbeelding totaal overbodig, lachwekkend en zelfs hinderlijk.

Niettemin speelt de verbeelding in het geestelijke en natuurlijke welzijn van de mens een voorname rol, sterker, zonder de verbeelding zou de mens een kwijnend en vegeterend schepsel zijn, in leven gehouden door allerlei kunstmatige middelen. Hij zou dan leven zolang de techniek het wenste, of zolang de chemie dat wilde of zolang zijn autoritaire leider dit zou goeddunken.

Wie denkt daarbij nog aan een individuele verbintenis van het geestelijke schepsel met Zijn Schepper: de geest?

Het schepsel is een robot geworden, dat voor zijn levensduur afhankelijk is van de chemie, van een apparaat, van een dominerende leider, dan wel van de ene of andere organisatie, inplaats dat het via hart en verbeelding verbonden is met een geestelijke levensbron.

Gelukkig ontdekken echter diverse, nog niet geprogrammeerde robots, dat een verbintenis met een geestelijke Bron onontbeerlijk is om mens te blijven. Een mens wil leven, niet uitsluitend existeren.

Leven wil zeggen: een wisselwerking onderhouden tussen boven en beneden, buiten en binnen.

Pelgrims, op de weg tot de Hoogten, zijn niet slechts bij machte het land der verbeelding voor zichzelf te doen herleven, maar kunnen dit eveneens voortoveren aan de naasten, zodat deze nieuwe perspectieven gaan zien. Een Prometheusmens kan daarom teleurgestelden nieuwe hoop geven, verbitterden het zoete opnieuw toevoeren, gewonden heiliging dan wel heling schenken en ongelovigen aan hun ongeloof doen twijfelen.

De goede twijfel is als een scheur in de muur van de gevangenis der afwijzing. Hij die nieuwe uitzichten herkent, hij die een hernieuwde hoop vindt, kan rustig twijfelen, want het geloof in een nieuw begin brengt hem bezielende perspectieven, die als een vaste grond onder zoekende voeten zijn.

Daar de lichtende verbeelding een voortdurende levensbron voor de serieuze, beginnende pelgrim op de weg naar de verborgen Hoogten betekent, zullen ook de aanvallen van de tegenstanders zich daarop richten en trachten de betrokkene te suggereren, dat wat hij zich verbeeldt irreëel is, louter een ziekelijke fantasie, abnormaal, vruchten van zijn verhitte religiositeit, en vooral een vlucht uit de werkelijkheid om hem heen.

Dit zal opnieuw een vuurproef en een test zijn om te ontdekken of deze mens arbeiden kan met zijn verbeelding, zonder te stranden in een vlucht voor zichzelf, zonder de beeltenissen te gebruiken om de dagelijkse monotonie te verbreken en zo zichzelf een rad voor de ogen te draaien, terwijl hij met de ene hand de comfortabele materie omklemt en de andere hand grijpt naar de spiritualiteit en het immateriële.

Spiritualiteit is nl. geen irrealiteit, noch een bijkomstigheid die de dagelijkse strijd om het bestaan moet verzachten of aannemelijk maken. Spiritualiteit is de oorspronkelijke werkelijkheid van het leven der ziel, toen deze nog een onbezoedeld, lichtend geestelijk schepsel was, beschikkende over al zijn goddelijke Kennis, inbegrepen de vrije wil, die haar doorlopend liet kiezen tussen demon of deus.

Het demonische is niet het IichtIoze, maar het vals lichtende, zoals: een door hoogmoed bezeten wil; een door een met god wedijverende ziel; en een door een zelfhandhavende religiositeit gedreven hart.

In deze drievoudige vuurkracht heerst demon, een jaloerse en zichzelf tot wereldheerser uitroepende Lichtzoon, vervuld van een anti-goddelijke energie.

Lichtloosheid is afwezigheid van licht, een situatie die al het levende verstikt.

Demonisch licht is egocentrisch aangewende energie, die zich verzet tegen geestelijke verlichting.

Onwetendheid is als lichtloosheid, demonisme is bewuste slechtheid. Een Prometheusmens, staande aan het begin van zijn weg tot de geestelijke Olympus, heeft elke gedachte aan egocentriciteit verbannen, terwijl de duisternis of onwetendheid langzaam maar zeker wordt opgeheven door de herontwaakte edele verbeelding, als een hervonden zielegave.

Wat is slecht?

De demonische karakteristiek van de oerzonden *), die een mens totaal kan absorberen en die niet eenvoudig weggepraat of weggedacht kan worden, maar wel degelijk moet worden vervangen door de karakteristiek van de oerdeugden **).

Een geestelijke pelgrim kan een "zonde" begaan, hetgeen betekent, dat hij een ogenblik "buiten het licht" staat, maar hij is geen voortdurend slachtoffer van een hem bezielende oerzonde.

Deze oerzonden, die momenteel een overheersende macht over de wereld lijken te bezitten, leven in mindere dan wel meerdere mate in elk schepsel, dat gedwongen dan wel vrijwillig deelneemt aan de verwijdering tussen natuur, ziel en geest. Huisdieren, die eng met de mens verbonden zijn, nemen sommige aspecten van die oerzonden over, doordat de metafysische lichamen van mens en dier met elkander verweven worden.

Mensen kunnen door elkanders oerzonde besmet worden, indien zij niet op hun hoede zijn. Hoevelen kunnen aangestoken worden door b.v. het verzengende vuur van de jaloezie, zonder dat men zich daar direct van bewust is? Daarom is zelfkennis en eerlijkheid tegenover zichzelf een eerste vereiste, zodra een geestelijke weg wordt betreden.

Het langdurig verkeren in slecht gezelschap kan iemand totaal veranderen, nietwaar?

Toch moet er een, wellicht onopvallend, contact zijn, dat deze mens met het slechte gezelschap verbindt.

Het gelijke vindt altijd het gelijke.

De volksgezegden: "Zeg mij wie je vrienden zijn en ik zal zeggen wie jij bent", en "Hetgeen je eet ben je" en het veel gebruikte "Soort zoekt soort" gaat altijd op.

Een serieuze geestelijke zoeker, die zichzelf kleedt in het pelgrimsgewaad en zich tooit met de pelgrimsstaf wordt selectief in alle opzichten. De keuze waarvoor hij gesteld wordt, zet zich door op alle niveau's, zelfs op die van zijn voeding.

Hoewel men nooit kan zeggen dat degenen die selectief eten

heiligen zijn, want "heiligen eten wel anders, maar anders eten maakt niet heilig!"

De grote verandering begint innerlijk en voltrekt zich naar buiten.

Hetgeen innerlijk is dringt voortdurend naar buiten, dat kan niemand voorkomen al zou men dat soms wel willen!

Een door de geest bezield hart, een door geestelijke liefde bezielde ziel en een de geest aanbiddende ego-wil dringen de gedachten een totaal nieuwe loop te nemen en zich te spoeden naar een land achter de grenzen van het menselijk bestaanbare.

Men spreekt in de esoterische taal ook wel eens over het doorschrijden van Ephese, het grensland. In dit Ephese bevinden zich degenen die nog geen definitieve keuze hebben gemaakt. Zij rennen heen en weer tussen een geestelijk land der verbeelding en een materieel land waar de vleespotten van Egypte hen uitnodigen met hun geuren.

Een geur die de waarachtige Prometheus verafschuwt, maar die de halfslachtige geestelijke zoeker nog niet kan weerstaan en die hem geenszins afschuw inboezemt.

De liefde voor bepaalde geuren, klanken, vormen, kleuren typeren de innerlijke toestand van een mens.

Over "smaak" valt niet te twisten.

Daarom kan de ene mens de andere nooit dwingen.

Een keuze wordt bepaald door de innerlijke mens, nooit door de uiterlijke. Elke keuze is een vrucht van een innerlijke disharmonie, dan wel harmonie tussen natuur en geest.

De vuurproef van de mystieke verbeelding voltrekt zich verfijnder dan die van de wil. De wil kan botsen met een andere wil. Tussen twee "willen" kan een krachtproef gaande zijn, die duidelijk voor de medemensen herkenbaar is.

De mystieke verbeelding wordt voornamelijk getest vanuit de gedachtesfeer, dus vanuit de ijlere gebieden, en deze test kan zich in het verborgene van het eigen wezen afspelen, zonder dat een medemens daarvan iets bemerkt.

Gedachten cirkelen in het hoofd rond en laten de betrokkene geen ogenblik met rust; zo denkt hij optimistisch, zo pessimistisch; zo meent hij een lichtend Aurora aan zijn denkeinder te zien verschijnen, zo is het pikdonkere nacht.

Wanneer hier het hart niet is bezield door een extatische ziel en de wil zich niet geduldig in de schaduw verbergt, kan deze onstabiele gedachtengang tot neurosen leiden. En een neurose brengt elke zoeker op een totale verkeerde weg, waar met hem gemanipuleerd kan worden.

In iedere mens steekt een neuroticus in de dop.

De neurosen van de 20ste eeuw, losgeslagen en ontworteld doordat de mens zijn verbintenis of religio (wederverbintenis) met de geest niet meer herstellen kan, schiepen werk voor de huidige psychologen, therapeuten, psychiaters en brachten al die nieuwe takken van grenswetenschappen en grensgeneeskunde voort.

Een neurotisch mens zoekt steun en vooral een vaste leidende hand, die dient als plaatsvervanger voor de inwonende geest, die hij niet meer kan terugvinden.

Een bezield hart, gedragen door een extatische ziel, en terzijde gestaan door een edele, verbeeldende gedachte, wonende in een autonoom sterk en volwaardig mens, staan borg voor een voortdurende verbintenis met de geest.

Neurosen woekeren in twee voedingsbodems: opgelegde dwang en verzwakte weerstand.

Een door een disharmonische levenswandel geteisterd organisme verliest zijn weerstand tegen de neurose. Disharmonie betekent voor iedere mens iets anders, maar één overeenkomst is er altijd: men zondigt tegen zijn werkelijke zelf. Zichzelf kennen en hervinden staat, nogmaals, als eerste richtingwijzer aan het begin van de Prometheusweg. Op deze weg is de pelgrim dan ook nooit alleen. En hij weet dat!

Is hij niet een vooruitziende, een Prometheus?

Juist door deze kennis durft hij alles aan en wordt eenzaamheid slechts een tijdelijke afwezigheid van kameraden, maar nooit de kilte van de verlatenheid.

Licht en warmte vindt hij in hart en ziel, en in het land van zijn verbeelding, waarvan de zonovergoten dalen en bergen hem bemoedigen, zodat hij zich niet laat storen door de afgronden aan zijn zijden en door het donderende geraas van de storm, die mogelijk zijn gedachtenwereld doortrekt.

Zijn land der verbeelding wordt bevrucht door de levenswateren des geestes, opwellende uit de woorden, de dromen, de daden van de vele Prometheusen die hem voorgingen in de loop der eeuwen en hij herkent elke druppel van deze levensstroom en elke vlam van zijn gelijke en elke doorleefde worsteling van zijn medegenoten, en hij laaft zich daaraan.

Hoe zou hij eenzaam kunnen zijn?

Hij ontdekt, dat er een Gemeenschap der gelijken bestaat, die noch door een organisatie, noch door etiketten, noch door dwang wordt gevormd, een Gemeenschap die zich vormt uit harten, die op hetzelfde ritme kloppen; uit zielen, die door dezelfde extase worden opgeheven en uit aardse mensen, die elkander herkennen als bewaarders van eens gevallen Lichtzonen, die nu echter hun misstap willen herstellen en de weg-terug tot de Hoogten, waarvan zij nederdaalden, beklimmen. Als hun fakkel opnieuw is aangestoken aan het Grote Kosmische Godenvuur zullen zij opnieuw nederdalen naar hen, die achterbleven in het dal der schaduwen, menende dat het Licht hen heeft verlaten, opdat ook deze wanhopigen hernieuwde hoop zullen vinden.

Deze geestelijke Gemeenschap wordt niet beperkt door plaats of land, noch door ras of organisatorische verbintenis, noch door enige andere band, die door mensenhoofden en -handen tot stand is gekomen.

Eén band is er echter, die de mens belet tot zulk een vrije, universele ziele-gemeenschap te behoren en dat is de demonisch magische verbintenis met machten, die men zelf niet beheersen kan.

Magie bindt. Magie kan iemand zijn individualiteit ontstelen.

Een Prometheus behoort een magiër te zijn, iemand die vrijmaakt en bindt naar eigen keuze. Hij heeft één Meester aan wie hij zich bindt: de inwonende en uitwonende geest.

De magie, die hem daaraan bindt, komt uit hemzelf voort via hart, ziel en devote wil, zich voortplantende in het denken.

Is er iets magischer dan de verbeelding?

Kan iets ons sterker beheersen dan onze denkwereld?

Wat is een hunkerend hart, indien dit geen contact vindt met onze gedachtengang?

Is er iemand beklagenswaardiger dan hij, die zijn vrije denken verloren heeft onder de inwerking van valse suggesties?

Hoe kan zulk een mens een Prometheus worden, een vrije denker, een vrije magiër en een vrije bouwer aan een land vol onmogelijke mogelijkheden?

Is de grootste vrijheid niet, het zich vrijwillig ketenen aan de rots der tegenstanden, terwijl de adelaar van de giftige sferen doorlopend het "leven" wegpikt?

Hoezeer moet deze mens verbonden zijn met een levensbron om dit wegvliedende leven doorlopend te kunnen terugvoeren! Zullen zijn gedachten niet ver weg dwalen in een land van licht en vrede, om de pijnen van deze kwelling te vergeten?

Hoe sterk moet zijn hart zijn, om niet weg te teren door alles verslindende emoties?

Hoe devoot moet zijn wil zijn, om niet de verzenen tegen de prikkels te slaan in een felle tegenstand?

Hoe bewonderenswaardig moet zijn geduld zijn, gevoed door het eeuwige geduld van de Alschepper?

Alle aanvallen op deze Prometheus zullen bij voorbaat gedoemd zijn te mislukken.

Herkent hij zijn vijand niet, vóórdat deze zelfs zichzelf kent?

Een Prometheus neemt altijd deel aan een Broederschapsmaaltijd, de mythische liefdesmaaltijd, waarbij de Lichtzonen de "Judas" tolereren en herkennen, wetende dat zonder deze de overwinning zich niet bevestigen kan.

Zij, die onwetend zijn oordelen met onwetendheid, hoe zouden zij een Prometheusmens kunnen herkennen?

Er is immers niets dat hen verbindt!

Maar de demonischen, de werkelijke tegenstanders van de Prometheusmensen, herkennen hem en ontsteken in een felle woede en bundelen hun krachten om hem ten val te brengen. Vinden vijanden elkander niet, zodra zij éénzelfde doel beogen? De oerzondigen vinden elkander plotseling, als zij een oerdeugdige vernietigen willen.

En elke aanval, die deze Prometheusmens te verduren krijgt, gaat via het mogelijke gelijke, dat één van de twaalf dienaren van de oerzonden in hem aanwezig acht.

Waar is dus je achillespees, Prometheus?!

Bedek hem, opdat je niet gehinderd worde door de pijlen der demonen.

Ligt het raffinement van de demonische machten niet altijd in het geduldig zoeken naar de achillespees of de zwakte van zijn tegenstander?

Kan juist hierop niet het demonisme tot volle bloei komen?

Onachtzaamheid en gebrek aan zelfkennis kunnen je ondergang worden, Prometheus!

Laat je daarom nooit verstrikken in een wanordelijke verbeelding, maar orden deze door de rede van het wijze hart en de intuïtie van de geestelijke ziel en de rede van het ge-weten van een Prometheus, "hij, die vooruit weet." De vuurproef van de verbeelding moet bewijzen, dat het mystieke vuur verlichtend en bemoedigend kan blijven, het is immers het innerlijke Aurora van een hervonden Land?

Dit Aurora moet zich gaan uitbreiden, het gehele land met licht, warmte en energie doortrekken, opdat de geestelijke aarde vrucht zal voortbrengen. Deze mens zal zich dan een bewoner van dat Land gevoelen en zich als zodanig gaan bedragen, al zijn lang vergeten gaven ontplooiende, ontdekkende, dat hij méér is dan hij vermoedde en sterker is dan hij dacht en een geloof kan voortbrengen, dat bergen verzet.

Iedereen gelooft ergens in. Het is slechts zaak zijn geloof te hechten aan onvergankelijke dingen en zijn geloof te funderen in de vaste grond van de herschapen rede, die de verbeelding niet afwijst, integendeel begrijpt, dat edele verbeelding nooit redeloos noch onredelijk kan zijn.

Door de fundamentele drie-eenheid van hart, ziel en ego-wil kan de rede komen tot het zich overgeven aan het onbegrensde denken, in plaats van zich vast te klampen aan zijn begrenzingen en het volharden in het: Dat kan niet!

Voor een Prometheusmens is een onzichtbaar bewijs niettemin een bewijs en voor een verlichte rede is een abstractie niettemin een feitelijkheid.

Hij, die het pad van verborgen wijsheid bewandelt, weet dat grenzen overschreden moeten worden, maar dat na elke grens voldaan moet worden aan de orde van het nieuwe land. Degene, die de verborgen Orde schouwt, zal daarmede nimmer moeite hebben.

Ligt de wijsheid niet opgetast in hoogte en diepte, links en rechts, binnen en buiten, van achteren en van voren?

Moet men, om deze te herkennen, niet een alziende en een Prometheus, een alomvattende denker worden?

Welaan dan, wat let je, Prometheusmens, er is zoveel te ontdekken en te doen!


*) De oerzonden zijn: drift, hoogmoed, gierigheid, gulzigheid, wellust, luiheid en jaloezie. zie: De zeven Oerzonden - Henk Leene. Uitgeverij Ercee.

**) zie: De Levensboom der Oerdeugden - Henk Leene Uitgeverij Ercee.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene