Zo gaat dan de Prometheusmens het smalle pad naar de Olympus beklimmen om de twaalf aanrakingen van het kosmische vuur te ondergaan.
Allereerst ontmoet hij het Wilsvuur, daarna het Verbeeldende, Mystieke Vuur en ten derde het zich Bewegende Vuur.
Het is de opdracht van de klimmende pelgrim om zich in dat zich Bewegende Vuur onbeweeglijk te houden, zowel emotioneel als intellectueel, terwijl de energie van dat Bewegende Vuur in heel zijn organisme binnendringt om daar een voorbereiding te voltrekken.
De onbeweeglijkheid van de pelgrim beoogt een energie-concentratie te verkrijgen, waarin hij het vuur bundelt.
Zodra hij in zichzelf een geconcentreerde kracht gevoelt, wordt hij de fase van het Behoudende Vuur binnengevoerd, waardoor er eindelijk een zeker fundament in hem kan ontstaan.
Het Wilsvuur en het Mystieke Vuur ontmoetten elkaar in het hart en vormden tezamen een lichtbron, verwarmend, verlichtend, pulserend. Hierdoor ging het hart op een nieuwe wijze werken; de wil smolt samen met de hartewens en de emoties reinigden zichzelf in de kosmische energie, die alle lagere verbeelding uitwiste.
Het hart, dat wonderlijke centrale orgaan, dat zowel het geestelijke als het natuurlijke leven beheerst, zond vanaf dat ogenblik een etherische impuls uit, die door alle organen kan worden ontvangen en hen aanzet tot een medewerking in een omwendingsproces, waarbij de geest de heerschappij zal gaan voeren over natuur en materie.
Zodra het hart opgenomen is in de stroom van verwarmende geestelijke energie, bouwt het aan een soort etherisch harnas, dat de betreffende mens beschermt tegen aanvallen van buitenaf; vandaar dat angst, zorgen en aarzelingen van hem afglijden als hij zich opgenomen gevoelt in een energie-veld, dat als een lichtmantel, vanuit het middelpunt van zijn lichaam, om hem heen wordt getrokken.
De kosmische Vonk, of de Oervlam van de ziel, die zo nauw met het hart in verbinding staat, krijgt een nieuwe beschermer: het hart.
Een beschermer, die eigenlijk de leider van het dagelijkse leven is, want wat zou het leven betekenen wanneer het hart zich daar volkomen buiten zou houden?
Is een mens zonder hartewens niet ten dele?
Is een mens zonder groots ideaal, dat wordt gevoed uit zijn hartebloed, niet een schepsel dat noch zichzelve noch het doel van het leven kent?
Is het niet tragisch, indien een mens slechts existeert, zonder waarlijk te leven?
Het hart geeft inhoud aan het leven, hetzij een goede, hetzij een slechte levensvulling. Het behoudende vuur behelst de mogelijkheid om de kosmische energie diep in zichzelf te verankeren, zodat deze nimmer verloren zal gaan en men te allen tijde daaruit zal kunnen putten.
Zulk een onvernietigbare zekerheid in zichzelf aanwezig te weten, maakt dat deze pelgrim hecht en sterk staat op een geestelijk fundament, dat niemand hem meer kan ontnemen.
Hij weet zich gesterkt door de dingen, die de naaste mogelijk niet ziet, maar die voor hem onomstotelijk aanwezig zijn. Deze geestelijke zekerheid, waardoor een doorlopende stroom kosmische energie in hem binnenkomt, laat hem geloven in een onzichtbare waarheid, die niettemin is.
Er wordt nooit iets verkregen zonder tegenstand.
Iemand, die een geestelijke pelgrimsweg wil bewandelen zonder de moed om tegenstanden te overwinnen, kan beter helemaal niet aan zulk een weg beginnen, want elke overwinning moet worden bevochten. Het is de strijd, die men eigenlijk voor zich moet laten strijden door de geestelijke Vonk, zonder dat men zelf met zijn beperkte verstand, zijn mogelijk eerzuchtig ego of zijn aardse verdeeldheid daaraan deelneemt. Maar juist dit: voor zich laten strijden, betekent voor velen een moeilijk obstakel.
Indien de drie genoemde vuur-ontmoetingen hier niet achter de pelgrim zouden liggen, zou het onmogelijk blijken, het behoudende vuur te stabiliseren zonder dat het arrogante ego op de ene of andere wijze zou willen ingrijpen.
De aanvallen van buiten, door middel van de omstandigheden en de verleidingen van het ongeduld, concentreren zich op die te verwerven stabilisatie. De tegenstand wil, vóór alles, voorkomen, dat deze mens een fundament legt.
Aldus moet hij onrustig worden gemaakt, twijfel worden gezaaid, nieuwigheden binnen zijn aandacht worden gebracht. Hij moet uit zichzelf getrokken worden, opdat hij zichzelf verdele in allerlei interessen, opdat zijn aandacht zich richte op het buiten en niet verzinke in het binnen.
De in hem opstijgende zekerheid van, "op de goede weg te zijn" moet worden ondermijnd; vragen worden in zijn denken geëtst: "Welke weg? Wat is de weg? Wie zegt je, dat dit de goede weg is? Ben je wel waardig een geestelijke weg te gaan? Heb je geen meester nodig die je leidt?"
Al de vragen kunnen de pelgrim uit zijn concentratie brengen, vooral omdat zij aan het hart appelleren. Het hart bepaalt immers of iemand op de "goede weg" is. Als het hart zich vredig, gelukkig, rustig, voldaan en energiek gevoelt, is de betrokkene op een voor hem goede weg, hoe deze weg ook mag zijn.
Waar je hart is daar zal je schat zijn!
Het unieke individuele mens-zijn bepaalt de zeer persoonlijke schat voor ieder mens. Over zulk een individuele schat valt nooit te twisten.
Er is maar één weg tot de Hoogten der goden, er is maar één geestelijke Olympus, maar kan de berg niet van àlle zijden beklommen worden en kan elk pad niet zijn eigen bochten vormen?
Er zijn bepaalde hoogten waarop men elkander kan waarnemen. Dat worden de ontmoetingen met mede-pelgrims, maar het volgende ogenblik kan een bocht in het pad hen weer aan het oog onttrekken.
Wil dat dan zeggen, dat deze dan wel gene pelgrim niet meer verder zou klimmen?
De schat des harten is een veranderlijke schat. Hij is als een edelsteen, die bij verschillende lichtschakeringen andere kleurnuancen kan tonen. Daarom kan het echter wel dezelfde schat blijven. Gelijken herkennen bij elkander de essentie van die schat en daarom worden zij gelijken. Ongelijken scheppen misverstand en vervallen in discussies omtrent de kleurschakeringen, zo maar al te dikwijls strandende in een tijdelijk en daardoor veelal misleidend aspect.
In zichzelf een geestelijke zekerheid herkennen stemt tot moed, maar kan ook worden tot een verstikkende deken, waarin het levende, zoekende element wordt gewurgd. Geestelijk zekerheid bezitten wil dan ook niet zeggen: geestelijk gearriveerd zijn.
Zijn we ooit geestelijk gearriveerd?
Zou een zg. geestelijk bereiken niet betekenen, dat het geestelijke doel een stilstand zou zijn, een eindstreep waar we overheen zijn gegaan en we dus eindelijk kunnen uitrusten, met in de ene hand de overwinningstak en in de andere een medaille?
Het leven is wisseling en beweging. De geestelijke leerschool gaat voort tot in het onzichtbare en ook daar blijven de leringen komen.
Wie is ooit volleerd?
Wordt ook de wijze niet elke dag beproefd?
Is het zg. "einde" niet hetzelfde als een nieuw begin?
Het Behoudende Vuur bewaart de pelgrim voor een geestelijk zwerven langs doelen, die hem niet kunnen beleren, maar hem slechts van zijn voornemen af zullen brengen. Deze fase vraagt een alerte aandacht.
Hoevelen komen geestelijk om in hun eigen vermeende zekerheid, waardoor zij weigeren een blik te slaan op nieuwe, wijdsere verten?
Het Behoudende Vuur heeft een beschermende functie, maar weerhoudt iemand niet van voortgang. Verstikkende zekerheid betekent gevangen worden in de eigen mening; neerzitten op een bepaalde hoogte en neerkijken op degenen, die vanaf de voet van de berg omhoogklimmen, maar weigeren naar de top van de berg te zien, waar degenen, die het risico van de verstikking-in-de-eigenwaan hebben weerstaan, zich bevinden. Zij. die de drie voorgaande fasen echter goed hebben doorstaan, zijn bewapend met de vrije wil, de edele verbeelding en de energie van een hen doortrèkkend geestelijk vuur.
Stabiliseren betekent dan: zich funderen in een geestelijke Kracht, die immuun maakt tegen lafheid, overmoed, twijfel. Hun zekerheid ligt onaantastbaar verborgen in een denkveld van een onzichtbare hemel-aarde, die zich, slechts voor hen concreet, in hun nabijheid bevindt.
De jaloersen, die hem met lede ogen zullen zien voortgaan en zijn innerlijke stabiliteit onderkennen, zullen hun wapens slijpen, want deze pelgrim is een geduchte tegenstander, omdat hij een ongrijpbare kern bezit.
Waar bevindt zich zijn achillespees?
Het oude bezit voor hem niet al te veel waarde meer, hij kan zich gemakkelijk daarvan distantiëren, het nieuwe, het geestelijk onzichtbare, heeft al zijn aandacht.
Aldus moet de tegenaanval gericht worden op dit geestelijke, op zijn beeldende vermogen, op zijn etherische fundament, op zijn geloof. Zijn achillespees ligt in zijn geloof in de eigen heiligheid, in de geestelijke zekerheid en in de innerlijke kracht. Daarin liggen zijn sterkte èn zijn zwakte.
Zelfoverschatting, zelfheiliging, zelfverzekerdheid kunnen uitmonden in een zelfverheerlijking, die de betrokkene van het ene ogenblik op het andere in de diepste geestelijke afgrond kan storten. De aanvalsmogelijkheid ligt in dat subtiele onderscheid tussen het geestelijke en het stoffelijke: "Ik ben." Ziel en ego kunnen worden verwisseld. Dienaarschap, deemoed en dankbaarheid kunnen worden veranderd in heerszucht, hoogmoed en vanzelfsprekendheid.
Zijn er niet velen, voorheen waardige pelgrims, die zich, op een bepaald moment op hun pelgrimsweg, op de borst gaan slaan alsof zij Het bereikt hebben, alsof zij wijs, heilig of geroepen zouden zijn?
Wie wordt geroepen? Wat is een roep, een roeping? Wie verstaat de hemelse roep, die tot de ziel wordt gericht? Welk ego kent een hemelse roeping? Zal niet elke ziel, gezien haar harde en vooral langdurige ervaringen, in een haar eigenlijk vijandelijk levensveld, doorlopend vervuld zijn van dankbaarheid, daar zij behouden werd en wordt? Zal zij niet deemoedig blijven, juist omdat zij beseft welke arrogante wilsimpuls haar van haar Schepper verdreef en deed experimenteren in de "Chaos", zoals zo mooi beschreven staat in het Heilige Evangelie van de Pistis Sophia?
Daarom: zijn hoogmoed, zelfoverschatting en zelfverheerlijking niet lijnrecht tegengesteld aan hetgeen een geroepen ziel gevoelt?
Inzicht leidt tot uitzicht en uitzicht schenkt inzicht.
Dat is de wet van de wisselwerking. Wisselwerking betekent leven, groei, ademhaling.
Een muur van heiligheid om zichzelf optrekken is als het zichzelf opsluiten in een cel met een beperkt uitzicht op de buitenwereld, en de conclusies die daaruit voortkomen voor waarheid accepteren. Een "harnas-van-licht-aandoen" is het begin van een weg, die meedogenlozer , gevaarlijker en ervaringsvoller wordt. Men ontvangt geen harnas voor niets.
Iemand krijgt geen lichtmantel als hij al temidden van het licht staat!
Een lichtmantel is er tot behoud van de waardige pelgrim. Het wil zeggen, dat een risicovolle doortocht gaat beginnen en dat men nu zelfstandig, onder de bescherming van de goddelijke Wapenrusting, verder kan gaan.
Het betekent tevens, dat men de gloed van het goddelijke Vuur gaat naderen, dat een ieder verbrandt, die géén dan wel een onvoldoende wapenrusting bezit.
Het Behoudende Vuur wordt de fanaticus tot een zelfdodend wapen. De eigen waarheid als goddelijke Gave verheerlijken, verandert de pelgrim in een geestelijke zelfmoordenaar.
Het eens zo bezielende kosmische Vuur keert zich tegen hem, verbrandt hem van binnenuit, en vernietigt elke geestelijke adeldom.
Dan ziet men hoe deze beklagenswaardige pelgrim wapens smeedt om zijn naasten te vervolgen, hoe hij zijn zwaard de medemensen voorhoudt als een dodelijk instrument, dat nimmer heiligt, noch barmhartig is, maar altijd zoekt te vernietigen.
Het kwade en het onheilige vernietigen zichzelf.
Elke pelgrim loopt op zijn Olympusweg het risico, dat door een kwalijke handeling het goede verandert in het kwade, soms zelfs, bij een bewuste egocentrisch gemotiveerde actie, het goddelijke verandert in het luciferische, het gouden Licht het zwarte licht wordt.
Het Behoudende Vuur spreekt aan bij de wens naar veiligheid, bezit, zekerheid. Als de begeerte hier niet reeds veranderd is in het neutrale "hetgeen kome moet is goed", zou er een hartstochtelijke begeertedrift kunnen oplaaien, veelal gevat in geestelijke aanduidingen of bedekkingen.
Begeerte uit zich in velerlei nuancen en op velerlei niveau's. Geestelijke begeerte kan iemand tot een vijand van zichzelf maken.
Is het streven naar eigen heiligheid, eigen geestelijke verlossing of eigen vervolmaking niet de aanzet tot vele religieuze praktijken, die tot buitenissige extremiteiten kunnen voeren? Vele zoekers zijn bereid zich grote materiële offers te getroosten in ruil voor een zg. geestelijk bezit.
Is het woord "bezit" niet een contradictie van het begrip "geestelijk"?
De geest is vrij. Vrijheid kan men niet bezitten. Wij kunnen slechts door zulk een vrijheid worden bezeten als het Behoudende Vuur ons in bezit wil nemen, ons omgeven wil, in ons wonen wil, is er geen sprake van, dat wij de geest zouden bezitten, zijnde een bezit dat wij moeten bewaken, beschermen of afgunstig verbergen.
Het gelijke komt altijd terug naar het gelijke. Het behoudt het gelijke en het blijft in wisselwerking met het gelijke. Bezitsvorming maakt angstig.
Angst en geest zijn elkanders vijanden. Alles wat ons angst aanjaagt of angst aankweekt, moet aldus worden uitgedaan of losgelaten, indien we verder willen klimmen naar de top van de Olympus waar de Lichtgoden wonen.
Het Behoudende Vuur kan een egocentrische vorm van "hebben" oproepen, indien de kandidaat niet voldoende toebereid zou zijn.
Hier ligt de ontmoeting tussen, "hebben" en "zijn".
Het bezitten van het heil moet overgaan in het heilig zijn.
Het heil verenigt zich zo met het heilig.
Het "hebben" is als een doorgaande beweging naar het "zijn". Het "heilige beeltenissen dragen" moet uitmonden in de heiligende praktijk. Iemand met heilige, geestelijke beeltenissen, daardoor bezield en vervuld, moet een uitweg vinden voor de Kracht, die hem daaruit doorstroomt.
Een waardige pelgrim vormt geen bezit, omdat hij doorlopend geeft. Dat is zijn fundament, zijn zekerheid, zijn levende geestelijke ademhaling.
Elke beproeving, elke confrontatie met een aanzicht van het kosmische Vuur, brengt het risico van het verliezen van de naam Prometheus met zich mede, het verliezen van zijn "vooruitzien", een gave, die in zijn naam besloten ligt.
Hij is de tweelingbroeder van Epimetheus, de "achteruitziende" en deze tweelingbroeder is hem tot een schaduw, een waarschuwende schaduw, die hem attent maakt op de ervaringen, ten tijde dat hij nog slechts "in de schaduw" stond, in het lichtloze. Uit het verleden moet men leren, maar het verleden behoort het heden noch de toekomst te overschaduwen, het zal slechts als een begeleider aanwezig zijn, opdat men niet vergete.
Noch Prometheus noch Epimetheus kunnen alleen staan.
Is er een verleden zonder toekomst?
Is er een heden dat niet zwanger gaat van het verleden, waaruit de toekomst herboren wordt?
Tijdens deze fase van het Behoudende Vuur tracht de Prometheusmens zijn innerlijke zintuigen werkzamer te maken. Waardoor? Door zich af te sluiten tegen storende invloeden van buitenaf; door zichzelf door niets geestelijk te laten verontreinigen en door zich doorlopend bezig te houden met waardige geestelijke onderwerpen. Hij laat zijn goddelijke Vonk aan hem arbeiden en een beschermend etherisch geestelijk harnas vervaardigen; doch deze innerlijke activiteiten houden hem niet af van een Weg-Omhoog, integendeel, zij bemoedigen hem verder te gaan op deze, zeer individuele, smalle weg.
Hoewel deemoed in hem schittert als een door licht verzadigde edelsteen, blijft hij zijn blik gericht houden op de horizon, waar vanaf de geestelijke Olympus het vuur straalt, waaraan hij zijn vliertakfakkel wil ontsteken om zijn naasten de werkelijkheid van het Eeuwige Licht te tonen.
Er zal geen trots in hem zijn; geen arrogantie, hoewel hij zich geroepen weet door dat geestelijke Licht.
Leidt een hoogmoedige zelfverzekerdheid niet tot het smeden van een ziele-verstikkend pantser, waardoor de uitwisseling met de naasten onmogelijk wordt?
Hij beklimt de Hoogten terwille van de naasten.
Hoe zou hij dan het contact met zijn mede-zielen kunnen verbreken?
Neen, hoogmoed is er niet in hem, noch protserige eigenwaan, maar er is slechts de edele moed, die hem dringt voort te gaan, niettegenstaande zijn intuïtieve geweten hem zegt, dat hij lijden zal vergaren. Zijn uitverkorenheid is hem een zware verantwoording. Zijn eigen kleine Lichtkracht is hem een gids, maar verblindt hem niet.
Prometheus, "de vooruitziende", slaat geen acht op de waarschuwingen van de ijverzuchtigen en de laffen, hij houdt zijn innerlijke gehoor slechts gericht op de Stem des Lichts in hem en om hem. Het zegt hem: "Prometheus, je bent nog niet aangekomen op de top van de geestelijke omzetting, want er wachten nog acht ontmoetingen. In dit moment mag je niet je naam van "vooruitziende en vooruitdenkende" verliezen, want dan zal alles verloren zijn. Al je pogingen zullen tot pijnlijke herinneringen worden en je zult langzaam ondergaan in het vuur van de eigenwaan en de eigenliefde dat je zal verkillen ondanks zijn hitte.
"Prometheus! Keer je af van jezelf en herinner je je opdracht!" Zo klinkt de stem, dan weer veraf en dan weer dichtbij, maar altijd aanwezig als een waarschuwend luiden van godenklokken op de Olympus.
De vierde fase is een fase van innerlijke strijd, omdat de pelgrim ervan doordrongen wordt, dat hij totaal niets meer voor zichzelf kan vragen. Hij heeft in de vorige drie fasen iets voortgebracht: geestelijke zekerheid.
Die zekerheid gaat hij wegschenken aan de "wereld" d.w.z. aan alle anderen die erom vragen en hij zal niets anders zijn dan de schenkende. Hijzelf kan daardoor slechts gelouterd en gesterkt worden, als pelgrim en als ziel.
Zijn Naam zal door die innerlijke strijd in hem worden geëtst, diep in zijn hart, en daar pijnlijk blijven schrijnen, heel de weg omhoog, als een herinnering en als een heimwee, opdat hij nooit zal ophouden te gaan.
Indien hij hier de moed zou verliezen, zo hij hier zijn naastenliefde zou voelen verzwakken, of aarzelen zou met de ketening aan de rots, zou het Behoudende Vuur van het ene moment op het andere veranderen van een deus in een demon, een kracht, die zich tegen hem keert.
Zulk een Prometheus, met zijn naam in zijn hart geëtst, zal zich niet meer achter een autoriteit of leider kunnen verschuilen. De volle verantwoordelijkheid van al zijn daden zullen op zijn eigen schouders drukken en hij zal de consequenties daarvan onder ogen moeten zien.
Het is nu afgelopen met het kinderachtige: "..... ik niet, Heer, maar hij faalde waardoor ik struikelde....."
Een Prometheus is zelf aanspreekbaar.
Behoort niet iedere geestelijke pelgrim op zulk een belangrijk Pad aanspreekbaar te zijn?
Waartoe ontving hij anders zijn Naam?!
Bij deze Naam behoren twaalf aanzichten, twaalf fasen, twaalf beproevingen, waardoor het overwinnen van de begrensde natuur volkomen zal zijn. Het "geroepen worden" heeft voordelen, maar evenzeer zware consequenties, die de zwakke en onvoorbereide pelgrim als nadelen zal ondervinden, waardoor hij dan al snel zijn schreden naar andere gebieden zal richten.
Pelgrims, serieus tezamen gaande op éénzelfde weg, kunnen elkander bijstaan, hoewel er altijd onder hen zullen zijn, die zullen proberen om zich te laten meesleuren door de anderen, hoewel er altijd personen zullen zijn, die zullen trachten binnen te komen door een zijdeur, omdat hen de moed om binnen te treden door de hoofddeur, waar iedereen hen herkent, waar het Licht scheidt en terugstuurt, ontbreekt.
Er is géén licht zonder schaduw. Er is geen leven zonder dood. Er zal géén "geroepene" zijn zonder zijn ijverzuchtige tegenstander. Zij, die "vooruitdenkende en vooruitzienden" zijn, zijn gelijken, omdat zij het komende leed en de komende beproevingen reeds hebben aanvaard en in elkander eenzelfde gemoedsbeweging herkennen. Zij zijn degenen, die zich nooit beklagen terwille van hun eenzaamheid, hun lijden, de onrechtvaardigheid en al de beproevingen, die tot hen komen via onwetenden.
De klagers zijn de onwetenden en de zwakken.
Klaagt een pelgrim omdat hij de Weg-tot-de-Hoogten gaat?
Wel, hij kan ieder moment omdraaien en zijns weegs gaan, want deze Weg is een opdracht voor de innerlijk vrijen en zelfstandigen.
Waarom zou een onthechte pelgrim klagen, dat hij zoveel achterlaten moet in het land van de materie? Wordt hij niet verondersteld onthecht te zijn?
Pelgrims op de Weg-tot-de-Hoogten helpen elkander met hun ervaringen.
Wie van hen zou verder zijn op de Weg? Wie van hen zou zich op de borst mogen slaan van pure overmoed? Kan niet elk ogenblik een steen één van hen doen struikelen, wáár zij ook staan?
Hij, die het hoogste staat zal het diepste kunnen vallen. Wanneer die innerlijke zekerheid van het Behoudende Vuur zich door het gehele wezen van de pelgrim verbreidt, rest hem slechts één reactie: dankbaarheid.
Een dankbare pelgrim beklaagt zich niet, is niet zelfgenoegzaam, hoont zijn naasten niet, maar hoopt slechts, dat ook zij zulk een heerlijkheid zullen smaken.
Zo komt dan die middelpuntvliedende kracht in hem, een uitstraling die allen zal omvatten. Na krachtbundeling zal er krachtuitstraling zijn.
Tweevoudig van aard is zijn macht, negatief in zichzelf ontvangend, positief uit zichzelf uitzendend. Deze tweevoudige werking stelt hem in staat uit zichzelf voort te brengen, een geestelijke Vrucht te verwekken èn de baren.
Iedere serieuze geestelijke pelgrim weet, dat er van hem zelfofferande wordt gevraagd, maar dikwijls blijft dit woord een klank, een begrip dat anderen hem overdragen, maar dat niet zijn bezit wordt.
Op dit punt in zijn innerlijke ontwikkelingsgang gekomen, zal hij bemerken hoezeer deze zelfofferande een werkelijkheid wordt.
Niets vragen voor zichzelf. Geen enkele zelfbevrediging. Geen bezit, dat zijn liefde opeist. Van alles wat hij is en heeft, moet hij elk moment afstand kunnen doen als een Pad Omhoog dit vereist.
Banden betekenen lijden. Daarom trachten sommige pelgrims moedwillig banden te verbreken, opdat het lijden hen bespaard zal blijven.
Doch zo werkt het Kosmische Vuur niet!
Hij, die angst heeft om te lijden, kan beter teruggaan op zijn schreden.
Hij, die zich geen vermoeienissen of inspanningen wil getroosten, kan beter in de schaduw van zijn leider blijven, opdat deze hem tegen de intense aanrakingen des Lichts bescherme!
Elke band laat los op zijn eigen tijd. Indien het op deze manier geschiedt, zal men bemerken dat het zg. lijden géén lijden betekent, maar slechts een glimlach van milde droefenis ontlokt. Hij, die zegt te lijden of vreest te moeten lijden, lijdt omwille van het lijden, dat hij vreest.
Het is een schijnlijden, dat helemaal niet behoeft te bestaan. Het geestelijke lijden wordt door de waarachtige pelgrim niet als zodanig ervaren.
Hetgeen moeizaam sterft lijdt; datgene dat gaarne heengaat lijdt niet.
Mocht de begeerte naar de materie moeizaam in iemand sterven, dan betekent dit, dat men deze begeerte koestert, liefheeft en node laat gaan.
De tijd voor dit afscheid is dan nog niet gekomen.
Als de vierde fase van het Behoudende Vuur is doorstaan, is er vaste grond onder de voeten gekomen. Het van uit zichzelf of van uit zijn ziel aan anderen mededelen, kan nu langzamerhand beginnen.
Werken met het Kosmische Vuur betekent alles geven en toch niet worden ontledigd.
Gehuld in zijn harnas van de innerlijke zekerheid, getooid door trouw, volharding en zelfofferande, treedt deze pelgrim op het Grote Vuur toe en hij weet dat het Behoudende Vuur zich zal gaan omzetten in het Lichtende Vuur, dat zijn Eerste Belofte aan de Geest omkranst door een nimmer uitdovend licht.