De zeven oerdeugden zijn, hoe vreemd het ook moge klinken, geen geliefde gaven in het oog der mensen.
Men houdt het liever bij de deugd, die te kortstondig is om ergernissen op te wekken.
Een oerdeugd wijkt niet onder de kritiek en de afgunst van de toeschouwers en daarom is degene die een oerdeugd bezit lang niet een bij allen geliefd mens.
Is er één wijze op aarde geweest die de algehele bewondering of liefde der mensen heeft bezeten?
Iemand die over een scheppend vermogen bezit steekt altijd enigszins boven de begaafdheden van zijn medemensen uit en alleen dit feit is reeds voldoende om hem ongeliefd te maken.
Wij leven in de tijd van "allen gelijk", "orde moet er zijn", "gelijke rechten, gelijke mogelijkheden, gelijke bezittingen".
Dat is het sociale
Een onbegonnen werk.
Een streven dat niet louter voortkomt uit idealisme, maar ook gevormd wordt door de jaloezie.
Dit is duidelijk te bewijzen uit het feit dat degenen die zo hartstochtelijk pleiten voor gelijke rechten en gelijke bezittingen hun ideaal vergeten zodra hun kans op rijkdom en macht gekomen is.
Dan is de onbevredigdheid verdwenen en het oude ideaal heeft geen aantrekkingskracht meer. Iets wat de mens niet heeft, maar dat hij wenst te bezitten houdt zijn interesse gevangen.
Deze mentaliteit komt ook in het spirituele streven van een mens tot uiting; hij kan de geest niet met zijn wil bemachtigen, noch de spiritualiteit dwingen hem te aanvaarden en dus ontstaat er een soort onbevredigdheid, waarop alle oerzonden welig tieren.
In de maatschappij is het onbevredigde ego de oorzaak van revoluties, oorlog en zoekersdrift en zo het in de maatschappij geen geluk kan vinden werpt het zich op enige tak van geestelijk leven.
Elk mens zoekt een bevrediging, d.w.z. vrede met zichzelf, in zichzelf, met zijn leven en zijn bekwaamheden.
De tevredenheid van het ego is echter eveneens een aanleiding tot enkele oerzonden.
Onbevredigdheid brengt beweeglijke oerzonden, zoals jaloezie, drift, gulzigheid, wellust.
Wellust is een oerzonde van de onbeweeglijkheid en de beweeglijkheid.
De gezapige of hoogmoedige tevredenheid verwordt tot arrogantie, luiheid en gierigheid.
De weg van de mens gaat van onbevredigdheid naar bevrediging.
Het zoeken naar een positie, het zich opwerken op de maat-schappelijke ladder of het zoeken naar geestelijke voldoening eindigt in het stabiliseren van de positie, het zich levenslang verbinden aan een godsdienst, het "gearriveerd zijn" in het leven.
Ook in de spiritualiteit kent men dit.
De mens met de hoogste graad heet "gearriveerd" te zijn.
Het geestelijke leven van het overgrote deel der mensheid is een getrouwe kopie van zijn materiële leven.
En "het hek is van de dam" wanneer er geen uitzicht is op dit gearriveerd zijn.
Dit geldt zowel voor het spirituele als voor het materiële leven.
Ieder mens wenst naar iets uit te zien, naar het moment waarop hij met een zucht zijn pogen, zijn streven, zijn arbeid kan staken, omdat het doel bereikt is.
Daarmede is tevens gezegd dat alles wat hij gedaan heeft eigenlijk een "must" was met een uitzicht op "kwijtschelding" daarvan.
Er zijn slechts weinigen die leven om het leven zelf, arbeiden om de vreugde van de arbeid, hun naasten bijstaan omwille van de naasten.
Deze uitzicht-mentaliteit werd verplaatst in zijn geestelijke leven.
Iemand die vele graden heeft behoeft niet meer te studeren, noch langer aan bepaalde ceremoniën deel te nemen, hij is spiritueel volleerd.
Wat wil dat eigenlijk zeggen?
Als men degenen die zich volleerd menen beziet, wil deze "gearriveerdheid" totaal niets zeggen, want zij verschillen in geen enkel opzicht met de gearriveerden in de maatschappij.
Zij kennen dezelfde hooghartigheid, dezelfde neerbuigendheid, dezelfde betweterigheid en dezelfde heerszucht.
Een enkele uitzondering daar gelaten, maar die vind je in de maatschappij ook.
Het geestelijke leven speelt zich af naast het materiële leven en houdt er gelijke tred mede.
De mens is net zo verheugd over een geestelijke graad, als over een positie-verbetering.
Om uit deze vastgeroeste gewoontevorming, die uit het denken van de mens en uit zijn ego-ziekten is voortgekomen, los te komen, kost veel inspanning.
De gedachtengang van de mens moet nl. veranderen.
Hij moet niet meer van de idee uitgaan dat "gearriveerd zijn", wat hij daaronder ook verstaan mag, het hoogste doel is in het leven.
Op aarde "arriveert" niemand werkelijk.
Elk "gearriveerd zijn" is schijn en tijdelijk.
Het houdt altijd in dat men zich méér meent te gevoelen dan zijn naaste.
Ook in de spiritualiteit is dat zo.
Spirituele graden, onverschillig hoe deze zijn ontstaan, geven de mens een gevoel van eigenwaarde en van meerderwaardigheid.
Hij wordt verlost uit zijn nietigheid, zijn onvolkomenheid en zijn schuldcomplex.
Deze idee is enigszins onbegrijpelijk.
Waarschijnlijk meent men later God zijn spirituele graad te kunnen tonen om zo een betere plaats in de hemel te verkrijgen.
Al wat de mens doet, al wat hij bedenkt, gaat van zijn eigen schuldige onwaardigheid uit en zelfs God en de hemel worden door deze mens ingedeeld naar zijn eigen inzichten en hij gelooft daarin.
Met onmetelijke arrogantie heeft de gevallen Lichtzoon de gehele schepping, hemel, hel en aarde naar zijn eigen goeddunken verdeeld en een deel daarvan beloofd aan degenen die hij uitverkiest.
De enige irritatie daarbij zijn de enkelingen die niet aan deze absurde hoogmoedigheid willen medewerken en zich de eigen-zinnigheid permitteren om al wat de mens uitdenkt ongeloof-waardig en vooral onheilig te vinden.
Elke oerdeugd maakt de mens allereerst tot een ongelovige ten opzichte van menselijke denkbeelden.
Hij ontsnapt aan het uniforme menselijke streven en daarmede aan die gekanaliseerde levensgerichtheid van maatschappelijke of geestelijke bevordering.
Een mens moet "opklimmen", dat is zijn verdienste.
Men kan niet buiten de maatschappij gaan staan, geen interesse tonen voor geweldige banen, of voor verheven spirituele graden.
Indien men door deze "grootse" doelen niet gegrepen wordt, dreigt men uit die machtige organisatie te vallen, die een groep van intelligente Lichtzonen hun medemensen heeft bereid om hen te ketenen aan het wiel van opgaan, blinken en verzinken in dit land van de kracht met de Leeuwenkop, zoals het evangelie van de Pistis Sophia dat aanduidt (Geschrift van de gnosticus Basilides Valentinus uit de 2de eeuw).
Hoe meer Lichtzonen zich verliezen in dit schijnlicht, in dit schijnbestaan en al hun energie geven aan de instandhouding van dat licht met de Leeuwenkop, des te intensiever dit wordt en mogelijk, op een dag, zal het het Licht der Lichten (Aanduiding voor de universele geest, uit het Evangelie van de Pistis Sophia) evenaren, zo niet in de schaduw stellen.
Dat is de heimelijke gedachte van een hoogmoedige, gevallen en ijverzuchtige Lichtzoon.
Onze maatschappij draagt van deze gedachte de bewijzen.
Concurrerende ijverzucht tussen de Lichtzonen als gevolg van het geweld van de onderling vechtende oerzonden, die strijden om de macht van de hoogste positie staat garant voor een voortdurende vernietigingsdrang.
Geen mens, gedreven door eerzucht, accepteert dat zijn naaste meer is dan hijzelf, desnoods aanvaardt hij dit tijdelijk en gedwongen, maar eenmaal zal hij zijn kans grijpen.
Zo gaat het in het klein en zo gaat het in het groot.
De massa bejubelt degenen die de kans gegrepen hebben, vandaag hij, morgen de ander.
De oerzonden gedijen in de onderlinge wedijver, want zij zijn alle door vrees bezeten:
de drift vreest voor zijn eigenbelang, zijn levensexistentie;
de hoogmoed vreest ondergeschiktheid, minderwaardigheid;
de luiheid vreest zichzelf;
de gulzigheid vreest de zwakte van de armoede;
de gierigheid vreest de innerlijke leegte;
de wellust vreest de waarheid omtrent zichzelf;
de ijverzucht vreest de macht van zijn naaste.
De vrees is de bestaansgrond van de oerzonden en de onbevreesdheid is de bestaansgrond van de oerdeugden.
Daar de gehele natuur, de maatschappij, ons leven gedreven worden door de angst, is het logisch dat een oerdeugd die voortkomt uit onbevreesdheid, achterdocht wekt en aanleiding vormt om de gehele horde van oerzonden, gepersonifieerd door hun bezitters, tegen de oerdeugdzamen in het harnas te jagen.
Het scheppende vermogen bezit bovendien de macht om uit die vreesloosheid een geheel nieuwe wereld op te bouwen, die gaat bestaan naast de oude wereld.
Alle oerdeugden werken aan een nieuwe wereld, bouwen aan een nieuwe sfeer, een nieuw trillingsveld.
Iemand, die een oerdeugd bezit, verandert zijn persoonlijke fluïdum, zijn trillingsveld, de etherische wereld om hem heen.
Zijn aura gaat bestaan uit onvergankelijke, onaardse trillingen en zo wordt hij een "gevaar" voor de zelfhandhavers.
Deze door de oerdeugd uitgezonden trillingen kunnen nl. de oude trillingen, de egocentrische uitstralingen, doen verzwakken. Iemand, die waarlijk spiritueel iets gerealiseerd heeft, kan zijn omgeving spiritueel opladen ñ reeds onbewust - en men ondergaat van zulk een mens een belevendigende trilling die de eigen trillingen verandert in geestelijke trillingen.
Deze onwillekeurige overdracht is voor de ontvanger echter nooit duurzaam.
Er zijn wilszwakke mensen die doorlopend in de nabijheid van sterkere mensen willen verkeren om hun trillingen op te vangen, menende zichzelf zo te kunnen heiligen.
Overgedragen trillingen gaan echter door het aura heen, het zuiverende en het tijdelijk als in een flits veranderende, maar daarna keert de oude vibratie weer terug.
De Kirlian-fotografie bewijst dat de mens, het dier en de plant omgeven zijn door een aurisch veld; men kan ook constateren hoe dode voorwerpen, neergelegd in het zwaartepunt van een piramidevorm door de trillingen van de piramide opgeladen worden, zij krijgen een tijdelijk aurisch veld.
Geestelijk krachtige figuren, maar ook sterke persoonlijkheden dragen hun eigen energie over op hun naasten.
Daardoor komen die naasten onder hun "ban", zij worden, indien deze overdracht voortdurend wordt herhaald, gevangenen van de dominerende figuur.
Zoals de in een piramide-vorm geplaatste voorwerpen gevangenen zijn van de piramide.
Mensen, die in het zwaartepunt van een piramide plaatsnemen, krijgen hallucinaties, zoals bij het in- nemen van L.S.D.
Tijdenlang meende men dat mensen geestelijk begaafd waren als zij vreemde voorstellingen kregen in de piramide van Cheops, zoals te lezen is in het boek van Paul Brunton: 'Geheim Egypte'.
Vooral in Egypte waren, tijdens de godsdienstige plechtigheden, deze hallucinaties indrukwekkend en belangwekkend.
Men meende erdoor in een geestelijk veld, een geestelijke trance te komen.
De wetenschap bewijst dat het krachtlijnenveld van de mens door het trillingsveld van de piramide wordt verstoord en zo ontstaan er onnatuurlijke denkbeelden en visioenen, eigenlijk is dit niets anders dan een denaturatie.
Veel helderzienden, merkwaardige voorspellers en helder-voelenden waren eens het slachtoffer van een ernstig ongeluk of leden aan de z.g. "heilige ziekte", de epilepsie.
De epilepsie wordt "heilige ziekte" genoemd, omdat het zijn bezitter hallucinaties geeft.
Deze hallucinaties vervormen het natuurlijke gedragspatroon ten opzichte van hun medemensen, sommigen menen zich geroepen door "God" en de onwetende menigte bewondert hen.
Maar het heeft in werkelijkheid niets met spiritualiteit te maken, hoezeer een zoeker ook kan verlangen naar zulk een twijfelachtige gave, omdat hij meent daardoor uit zijn naamloosheid verlost te worden.
De onwetende verbaast zich over de hem onbekende dingen en vergaapt zich aan hen, die hem misleiden en bedriegen.
Daarom is de zevende oerdeugd een schat die lang niet door iedereen wordt begeerd: de onveranderlijkheid.
Onveranderlijkheid houdt in: geen eerzucht, geen "streberei", geen fanatiek jagen naar een bereiken of een verbetering.
Onveranderlijkheid is géén stilstand, vergist u zich hierin niet.
Men noemt de universele waarheid eveneens onveranderlijk en menige "streber" ergert zich aan het
feit dat in geestelijke leringen dikwijls eindeloze herhalingen voorkomen.
Omdat de geest altijd dezelfde blijft.
Er kan niets gezegd worden dat al niet eens is gezegd.
Alle boodschappers, wijzen, heiligen hebben uit dezelfde bron geput en de stromen van die bron vloeit altijd weer ineen.
Er bestaat geen afgescheidenheid in de geest, geen grenzen en bepalingen, geen eigen geestjes' en geen "dat is van mij"!
De onveranderlijkheid is als deze universele waarheid.
Hoeveel leugens er ook worden verteld, hoezeer zij ook wordt bedekt, achter en onder dat alles blijft zij altijd en eeuwig dezelfde, onveranderlijk.
Degene die deze oerwaarheid ontdekt, brengt daaruit iets te voorschijn dat zijn mede-broeder of -ziel wellicht ook eens heeft getoond.
Zij stuiten toch allen op dezelfde oerbron.
Achter de blootgelegde facetten glanst altijd één geest die alles doorlicht en die de facetten verbindt.
Natuurlijk kent de ijverzuchtige gevallen Lichtzoon deze eenheid en onveranderlijkheid niet, hij is verdeeld door de macht van de oerzonden en door hun onderlinge strijd en hij is gemotiveerd vanuit zijn ego, die arrogante afgescheiden kern.
Is het leven van het overgrote deel der mensheid niet altijd gericht op afgescheidenheid, hetzij in het spirituele, hetzij in het materiële?
Zulk een door de oerzonden beïnvloede "streber" komt altijd af-gescheiden te staan, hetzij op een eervolle positie, of in zijn spirituele gradatie of in zijn gierigheid of in zijn gulzigheid of in zijn jaloezie of in zijn hoogmoed en zelfs de wellust maakt hem tot een geïsoleerde.
De mens die stuit op de oerbron van de universele waarheid en bemerkt hoe zijn levensstromen zich over geheel de wereld uit- strekken, hij wordt opgenomen in een sensatie van verbondenheid, het één worden met degenen die dezelfde bron hebben ontdekt en zich daarin verheugden, daarin opgingen, erdoor leden en erdoor geestelijk werden verrijkt.
Vanaf zulk een moment kent degene die deze schat gevonden heeft geen eenzaamheid meer, hoewel hij een eenling zal zijn onder velen.
Hij heeft de onveranderlijke eenheid ontdekt en beseft dat de verdeeldheid schijn en vooral menselijk is.
Zo scheidt ook hij zich af, maar vindt daarvoor een onvernietigbare eenheid terug, een gemeenschap die bestaat in de geest en die niet door allerlei wetten in bedwang behoeft te worden gehouden.
Uit deze eenheid, deze onveranderlijke waarheid ontvangt hij de innerlijke onveranderlijkheid, d.w.z. hij verandert nooit meer van interesse of van levensbron.
Voor hem bestaat de kern van alle dingen uit: de onveranderlijke universele waarheid, die uit de geest is.