Het is merkwaardig dat de archaïsche geestelijke taal steeds het hart memoreert als centrum van psychische werkzaamheid; de oosterse leringen, de westerse zowel als de oosterse yoga, de occulte methoden, alle leggen echter even zoveel nadruk op het menselijke denken (uitgezonderd de Zen-leringen).
Maar de ouden wijzen en ook de archaïsche yoga spreekt slechts over het hart en diens denkkracht: manas.
In één opzicht zijn echter alle leringen het eens: het psychische wezen ligt verborgen achter het hart, of onder het hart, althans in de directe omgeving van het hart en staat met dit hart in verbinding.
De werking van onze psyche heeft dus direct te maken met onze gevoelens des harten.
Niet met onze emotionele activiteit, die een zuiver organische reflectie is.
Ieder mens die geestelijk actief wil worden, behoort zijn hart ontvankelijk te houden, zo niet, dan heeft de poging geen enkele zin.
De geest kan zich niet bekend maken aan enig biologisch orgaan in het menselijke lichaam, maar richt zich uitsluitend op de psyche achter of onder het hart, d.w.z. op de achtvoudige lotus van het z.g. 'kleine altaar".
Het is nooit mogelijk om de mens zich bewust te laten worden van deze verborgen psyche, indien hij zelf niet tot het vermoeden van zijn rijkdom is gekomen.
Het intellectuele vermogen vertaalt elke spirituele boodschap in een studie, een methode, oefeningen; het emotionele vermogen vertaalt de spiritualiteit in mystieke extase, een emotionele vervoering; beide begrippen vloeien voort uit een wens naar egobevrediging.
Elk mens zoekt een specifieke voldoening, d.w.z. een intellectuele
dan wel emotionele voedingsbron, waardoor hij met zichzelf in evenwicht kan komen.
De oorzaak van alle ongedurigheid en alle streven en zoeken ligt meestal in een tekort dan wel een overcompensatie van intellect of emoties.
Het hart, als motor van het leven, als centraal middelpunt van de uiterlijke en de innerlijke mens, moet zich buiten deze disharmonie houden zo de mens organisch en geestelijk gezond wil blijven.
Daarom vindt men in alle oude geschriften zovele uitspraken en waarschuwingen met betrekking tot de toestand van het hart.
Een motor die vastloopt of defect is stagneert de gehele machine; een hart dat verbitterd, verhard, dan wel ziek of door teleurstellingen defect is geraakt, stagneert zowel het leven van de uiterlijke als van de innerlijke mens.
Dit heeft niets te maken met organische hartafwijkingen.
Deze tasten het geestelijke leven van de mens niet aan, maar beletten uitsluitend zijn natuurlijk, organische existentie.
Indien de mens verzekerd wil zijn van een bevredigend, een gelukkig of een spiritueel leven, moet hij altijd te rade gaan bij zijn hart.
Het is mogelijk dat het zich wel eens gestort heeft in interessen die de mens qua zijn verstand of zijn geestelijk intellectuele aspiraties totaal verwerpt.
De mens heeft geen zeggenschap over zijn hart, hij kan slechts zijn emoties leren beheersen, maar het hart als middelaar tussen ziel en stof blijft vrij en autonoom. Daarom is het realiseren van enige spirituele vooruitgang zo moeilijk.
Het hart, d.w.z. het denken en de psyche van het hart, moeten erbij betrokken zijn, wil er werkelijk vooruitgang worden geboekt.
Al de zeven oerdeugden bloeien op de psyche en daardoor mede op de situatie van het hart.
Het hart kan zich aangetrokken gevoelen tot één der oerdeugden, sterker nog, de psyche of de ziel die zich in de omgeving van het hart bevindt, brengt haar geestelijke voorkeur aan het hart over.
Het hart kan worden bewoond door de ziel dan wel door het ego; het ego verlaagt het tot een profaan orgaan met allerlei lagere driften en emoties; de ziel verhoogt het tot de motor van het geestelijke leven.
Tot zulk een hart wenden zich de wijzen en spreekt de heilige taal aller tijden in de woorden: 'Een rein hart is de sleutel tot de hemelen.'
'Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.'
De mens die een waarachtig rein hart bezit zal zijn inwonende God kunnen aanschouwen.
De psyche, de ziel zal zich zodanig aan hem bekend maken dat deze mens waarlijk zijn god zal zien.
Op deze wijze god zien betekent met de God verbonden blijven.
Men kan het woord God ook vervangen door "geest".
Hij, die de geest schouwt wordt een wijs mens en heeft op alle vragen een wijs antwoord en kent de vrijheid en de gebondenheid van de geestelijke wet.
De acht Zaligsprekingen op de Olijfberg zijn vrijwel gelijk aan de zeven oerdeugden met de wijsheid als achtste en overkoepelende oerdeugd.
Al de oerdeugden vragen het hart als inzet.
Iemand wiens hart geen belangstelling heeft voor de geestelijke dingen blijft een keiharde materialist; zelfs wanneer zijn intellect interesse toont voor allerlei spirituele onderwerpen.
'Bescherm uw hart', zeggen sommige wijzen.
Inderdaad!
Bescherm het hart tegen een te nonchalante levensmentaliteit, speel niet met de gevoelens van het hart, doe het hart niet te kort, veracht het hart niet en ondermijn de gaven van het hart nooit.
Er zijn slechts weinige mensen die het hart, hun hart, waarlijk kennen. Niettemin drijft het achter hun streven, achter hun angsten en zorgen, hun interessen, hun belangen.
Zodra dit hart zich weggeschonken heeft aan het één of andere doel is het niet meer de moeite waard de mens voor enig ander doel trachten te winnen.
Zonder hart is de mens slechts half, kan hij zichzelf niet geven, kan hij zich noch lichamelijk noch geestelijk ontplooien.
De mens die zijn hart ergens aan wegschenkt noemt men daarom "bezield".
Bezieling komt, meent men, vanuit het hart.
In werkelijkheid komt deze bezieling uit een ziel, of uit een ego.
Ego-bezieling komt voort uit begeerte; geestelijke bezieling komt voort uit een heilbegeren van de ziel.
Een voetballer b.v. kan een wedstrijd bezield spelen, heel zijn hart geeft hij eraan over, hij begeert te winnen, te verdienen, de eer, de bevrediging.
In de spiritualiteit komt men zulk een bezieling slechts zelden tegen, omdat het hart veelal reeds weggeschonken is aan het één of andere materiële of intellectuele doel.
Iemand die zijn hart zou wegschenken aan de psyche of de spirituele doelstellingen zou vrijwel geen of nauwelijks belangstelling hebben voor al de materiële aanzichten.
Hij zou worden begeesterd wanneer er over geestelijke dingen wordt gesproken en lauw zijn wanneer er materiële waarden aan de orde komen.
Het hart kan niet op twee plaatsen zijn, het verdeelt zichzelf niet, maar het is wel vrij om tot datgene te gaan waarmede het overeenstemt: materie of geest.
Een voor de ziel immuun hart en een hart dat verbitterd of hard is, is altijd immuun, hoewel tijdelijk, als een ziekelijke toestand schuwt het spirituele dingen.
Een verhard hart kan niet meer ademen, kan zijn denken niet meer ontplooien.
Het is mogelijk dat de spirituele zoeker gedreven wordt door een begeerte naar de oerdeugden of naar de wijsheid of naar het heilige, maar slechts het heil-begeren is in staat het hart en de ziel samen te binden, alle andere begeerten gaan buiten de ziel om en zijn altijd egoreflexen. Niemand kan een ander mens een oerdeugd of de wijsheid overdragen.
Hij moet deze tot zich roepen. Het is de roep des harten of de kreet van de ziel, die de mens ontvankelijk maakt voor een geestelijke aanraking.
De oerkreet van de ziel kan een rein hart dermate overheersen dat het zich volkomen aan de geest overgeeft en dan doortrekt die sensatie van onoverwinnelijkheid de mens, dat gevoel dat hij alles kan verzetten, alles kan doen en de woorden 'Ik vermag alle dingen door Christus, d.w.z. mijn inwonende geest, die mij Kracht geeft', worden werkelijkheid voor hem.
Zodra het hart zich geborgen weet in de geest kan niets de mens weerhouden deze geest in zich op te nemen en daaruit ontwikkelen zich al die gaven, krachten, oerdeugden en machten waarnaar hij misschien halsreikend uitziet.
Men moet nooit met zijn verstand discussiëren, nooit tegen zichzelf prediken, maar men moet zijn hart ontdekken, waar het zich bevindt, waarheen het wenst te gaan, welke interesse het heeft.
Helaas wordt de mens al te dikwijls gedwongen zijn hart het zwijgen op te leggen, omdat het zo dikwijls recalcitrant is en de normaal bevonden orde verstoort, anders wil dan hetgeen men zich als levenssituatie gevormd heeft.
Wanneer het hart ontevreden is gevoelt de mens zich ongelukkig.
Vele smartelijke gevolgen komen daaruit voort.
Een ontevreden hart fnuikt de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Het laat zich niet dwingen.
Hoevelen hebben een ontevreden hart, vooral in onze intellectueel overbelaste tijd?
Hoevele huwelijken gaan stuk, omdat de partners er niet in slaagden elkanders hart vrij te laten?
Zij legden hun hart een wet of een dwang op en dit hart worstelt zich vrij.
Hoevele verbindingen slachtofferen het hart?
Met alle gevolgen daarmede verbonden. Het begint al in de jeugd.
Er wordt weinig of geen rekening gehouden met het hart van het kind.
Het zou fundamenteel regenererend kunnen zijn wanneer een spiritueel gericht mens rekening zou houden met zijn eigen zowel als met andermans hart.
Maar dat vraagt opnieuw consequenties.
Een verbintenis, hetzij vriendschap, kameraadschap of liefde, samenwerking, geloofsbelijdenis of opbouw waarin het hart van de mens verborgen is, is sterk.
Een vriendschap tussen twee mensen kan op allerlei gronden berusten, maar slechts wanneer het hart ermede annex is, is deze vriendschap duurzaam, kan zij veel verdragen en kent zij wederzijdse liefde.
Schoner nog is de verbintenis die het reine hart, het geestelijke hart, bezit. Dan komt daaruit een edele vrucht voort.
Een geestelijk beschadigd hart geeft zich nooit geheel weg, het kan zich niet meer wegschenken, omdat het ziek is door allerlei onverwerkte ervaringen.
Geen enkel doel kan het hart van de mens eisen, het kan slechts afwachten of het hart in staat en bereid is zich te geven.
'Bescherm uw hart', wacht met het weg te schenken, totdat het hoogste doel in uw leven komt, want men kan zijn hart niet vele malen wegschenken en weer terugnemen zonder gevolgen.
De spiritualiteit wacht met zijn intrede totdat het hart van de mens zich overgegeven heeft, eerder is er geen sprake van spiritualiteit in de edele zin van het woord.
Men speelt dan slechts wat met interessante begrippen en vijlt wat aan zijn ego.
Wellicht denkt men soms dat het hart zich tot de geest heeft gewend, hoewel het moeite kost om deze geest blijvend te bezitten.
Dus mankeert er iets aan de overgave van het hart.
Het verstand speelt een rol en de mens doorgrondt zijn eigen hart niet.
Om het eigen hart te kennen moet men eerlijkheid bezitten; om een andermans hart te kennen moet men verdraagzaamheid en mede-dogen hebben.
Iedereen weet dat emotionele spanningen het hart van de mens aantasten.
Daarom is een gespannen mens nooit in staat de psyche te ondergaan, de geest te herkennen, objectief of ontvankelijk te zijn.
Hij voert strijd met zijn zieke hart en stelt zich daardoor buiten de levenschenkende inspiratie.
Vraag van een gespannen mens nooit ontvankelijkheid, inzicht, overgave, spiritualiteit.
Hij is zichzelf niet, hij hunkert slechts naar zichzelf, zijn genezing.
Zijn emoties zijn onevenwichtig, zijn denken rusteloos, zijn organisme verkrampt, kortom, hij is niet in staat te doen en te ondergaan hetgeen hij in diepste wezen eigenlijk zou willen.
Hij heeft zichzelf vergooid aan de komedie van de verstandelijke rede, waarbij er geen rekening werd gehouden met de waarde en de gave van het hart.
Menigeen gaat te ver met zijn psychische experimenten, of is te zeer de ondergeschikte van zijn begeerten; dat leidt tot catastrofen.
Overal vindt men mensen die niet meer kunnen beschikken over een gezond, d.w.z. normaal geestelijk inspirerend hart.
Hartziekten zijn daarvan eveneens het gevolg.
Het menselijke hart, en daardoor tevens de psyche van de mens, is er niet op ingesteld om "veronachtzaamd" te worden.
Elk orgaan, in psychische en lichamelijke betekenis, moet geacht worden.
Als bij een geestelijke verbintenis het hart wordt uitgeschakeld zal de mens veranderen in een robot, die geleid wordt door formules, dogma's, uiterlijke wetten.
Is de hedendaagse mens niet veelal zulk een robot, geleid door die machtige breinen achter wetenschap, religie en politiek?
Houdt er iemand rekening met een gepijnigd hart of met een door de ziel geïnspireerd hart?
'Wat brengt ons zulk een toegeeflijkheid tegenover het hart op?' is de vraag van de ego-mens. Wel, het brengt niets op dan menselijkheid en mogelijk spiritualiteit. En daarvan kan de huidige maatschappij niet blijven draaien.
Maar daardoor willen sommigen wel een spirituele verbintenis scheppen.
Een verbintenis van mens tot mens en mogelijk van ziel tot ziel, een verbintenis die uitsluitend wortelt in een hart.
Slechts op die basis kan er sprake zijn van "gemeenschap".
Een gemeenschap van mens tot mens, een éénworden in vreugde en verdriet, een onderling begrip voor elkanders problemen, elkanders vreugden.
Iemand die spiritueel wil worden of heilig of desnoods alleen innerlijk edel, moet een hart bezitten, een belangeloos, rein hart.
Niemand kan de mens deze grootse rijkdom schenken, zij moet individueel verkregen worden.
Hoe kan men menen spiritueel zoekend te zijn als het hart zich voor geheel andere belangen interesseert?
Waarover is de mens gewoon het meeste te spreken?
Over datgene waarin zijn hart woont.
Dat is dan zijn interesse en alles wat daarnaast komt bezit zijn hart niet, maar heeft slechts zijn voorbijgaande belangstelling.
Mensen die doorlopend geforceerd moeten worden om over spirituele dingen te spreken, hoewel zij denken spiritueel te zijn, bedriegen zichzelf.
Hun hart is hen ontvloden naar andere interessen.
De menselijke deugden en ondeugden wonen in het hart, zij doortrekken het bloed, het denken, reinigen of vervuilen het organisme en maken de mens een prooi van hemel of hel, vandaag vreugde door een deugd, morgen droefheid door een ondeugd.
Er bestaat geen uitsluitend deugdzaam hart, maar er bestaat wel een door de geest gereinigd hart, dat zich niet willoos blootstelt aan het gevecht tussen deugd en ondeugd.
Een oerdeugd houdt dit hart in zijn bescherming; elke oerdeugd komt uit bezieling voort en bezielt zelf.
Het bezit van een oerdeugd is als het zich vastgrijpen aan een zonnestraal, om daarlangs tot de hemelen te klimmen.
En elk rein hart, waarachter de psyche straalt, en die het denken baadt in zijn bezieling, hunkert naar een oerdeugd, meer dan naar iets anders op aarde.
'Wat schenkt het mij voor voordeel?' vraagt het ego.
En de spiritueel bezielde mens zal zeggen: 'Niets!, maar het geeft mij een stukje van de hemel, waardoor ik wederom mijzelf, de hemelzoon, teruggevonden heb.
'Velen jagen naar de hemelen, velen jagen naar het geluk, naar de heiligheid en de adeldom, maar men moet hopen dat dit alles in de mens wonen wil.
Men staat er zelden bij stil dat de geest of het heilige ons wel eens kan afwijzen, omdat wij het niet waardig zijn.
Velen jagen de geest na, zij begeren Hem te vangen, maar Hij ontsnapt aan hun begerige harten, erger nog, datgene waarop zij blijven jagen is de geest niet.
Want Hij is, evenals het hart, vrij en laat zich niet gevangen nemen door de onwaardigen, en de waardigen jagen er niet naar, maar bereiden zichzelf toe en hopen dat, op een dag, deze geest tot hen komt.
Deze toebereiding geschiedt het beste wanneer de mens in staat wordt gesteld zichzelf te zijn, zijn hart te laten spreken.
Is dit hart gericht op de geest dan komt Hij dit hart vervullen.
Dat is een goddelijke wet die zich doorlopend bewijst.
Ga in tot uw binnenkamer en lees hetgeen in uw hart geschreven staat en wendt u tot de schat die uw hart heeft uitverkoren.
Slechts op deze wijze zult u het geluk, de vrijheid of het doel vinden, dat bij u behoort.
Moge dit doel van uw hart edel zijn en u voeren tot de heilige hemelen waaruit u eens zijt neergedaald, opdat uw ziel de Vrede van Bethlehem vinden zal tot genezing en verrukking.