Het is de hunkering en het doel van de waarachtige spirituele mens om wijsheid te erlangen en zelf een wijze te worden.
De omzetting van ego-mens in een god-mens is de doelstelling geweest van alle zoekers naar de geest
Zoals bekend is dit op verschillende wijzen geprobeerd; men heeft het ego aan banden gelegd, dwang-methoden aangewend, allerlei experimenten uitgevoerd, maar, zover ons bekend is, heeft geen enkel experiment succes gehad.
Niettemin blijft men zoeken naar de innerlijke en uiterlijke verandering, want niemand is zo doorzettend als de spirituele zoeker, die gedreven wordt door een innerlijke onrust.
Onbewust bezit de edele spirituele zoeker een ingeboren goddelijke gave, die de enig overgebleven reddingsmogelijkheid voor de ziel is.
Enkele jaren geleden hebben wij de aandacht gevestigd op 'De zeven oerzonden', hopende dat sommigen daarmede hun voor-deel zouden doen op het gebied van zelfkennis
Niets is echter moeilijker dan zelfkennis, omdat onbevooroordeelde, oprechte zelfkennis een voortvloeisel is uit het bezit van een deugd.
Zelfkennis kan men op velerlei manieren betrachten: zelf-vernietigend, zelfbeschermend, wellustig, lui, hoogmoedig, driftig of ijverzuchtig.
De zelfkennis in de ware zin van het woord komt hier niet bij te pas.
Zelfkennis is het ontdekken van de goede, helpende gaven en het blootleggen van de belemmerende eigenschappen.
Het is beslist geen vorm van verkapte egocentriciteit, d.w.z. het doorlopend bezig zijn met zichzelf.
Een egocentrisch spiritueel geïnteresseerd mens neigt maar al te snel tot spirituele egocentriciteit.
Hij vergeet de wereld, de mede-mensen en de grootsheid van de waarheid, omdat hij op zichzelf gericht blijft. Op deze wijze een zelfonderzoek of meditatie, leringen of oefeningen aanwenden heeft totaal geen zin.
De spiritualiteit wordt neergehaald binnen de tweespalt van goed en kwaad, van de tegenstelling: licht en duister.
Men zou dit eveneens kunnen gaan doen met het aankweken van de deugden.
Er bestaan kwalijke en goede deugden, die echter niets te maken hebben met de oerdeugden.
Kwade eigenschappen vinden hun tegenwicht in goede eigen-schappen, maar beide blijven horizontaal en dus altijd ego-gericht.
De oerzonden liggen onder het niveau van het normaal kwade; de oerdeugden staan buiten de natuurlijke trilling, die de egocentriciteit instraalt.
Elk mens, elk dier, iedere schepping wordt geboren met het zaad van de oerzonden in zich, louter omdat sinds onheuglijke tijden de Paraklit, als levensschenker en beschermer van de natuur door een massale egocentriciteit werd veranderd in een onheilige adem.
Alles gaat terug tot de indaling der Lichtzonen (zie: Het Boek Henoch) anders gezegd, tot de 'zondeval' der zielen.
De omzetting die de geestelijk hunkerende mens zozeer begeert, is, in archaïsche tijden, reeds voltrokken, maar in omgekeerde richting.
Het goddelijke werd ongoddelijk, het geestelijke werd luciferisch.
Juist deze unieke aanwezigheid van ongoddelijkheid in zovele mensen, brengt die strijd tussen het satanische en het geestelijke.
De normale wisselwerking tussen goed en kwaad licht en duister, negatief en positief, is daaraan volkomen ondergeschikt.
Alles wat negatief, d.w.z. ontvankelijk is, staat meer open voor de inwerking van de luciferische of satanische trilling en alles wat positief gericht is, houdt zich bezig met het concretiseren van het satanische. Er is geen enkel mensenkind dat de schuld heeft van de zo funeste omzetting van heilig in onheilig.
Een ziel is een stofje, hoewel in dat stofje alle gewaarwordingen, alle essenties van de heiligheid, aanwezig zijn.
Juist in die ziel leefde de macht om het heilige te verkrachten.
De onheiligheid van de menselijke ziel kan het denken vullen met kwaadaardigheid, iemand is dan waarlijk door het kwade bezield.
Hoevelen zijn er die door één van de oerzonden bezield worden?
Zij waren de leiders van de legendarische onheilige Lichtzonen en vullen de gehele schepping met hun vernietigende streven, hun satanische bezieling.
Zij zijn nooit zielloos, integendeel, hun kwaadaardigheid berust op een onbewust weten, men zegt dan: 'Zij zijn met die gave, dat inzicht, dat zesde zintuig geboren.'
Deze mensen worden nooit een "nul" genoemd, integendeel, zij zijn uit zichzelf naar buiten getreden en tonen hun individualiteit in al zijn satanisme.
De zon van de Eén (Eén is een zonnegetal en behoort bij de oerzonde van de hoogmoed), of van het edele individu, is dan geworden tot een misleidende imitatie, een klatergoud dat ontelbaren misleidt, een arrogantie en een hoogmoedigheid die autoriteit uitstralen en zo vele slachtoffers maakt.
Die twijfelachtige gave komt uit de luciferische ziel, uit Lucifer, de geestelijke tweelingbroeder van de Christus en hij is als een aartsvijand, iemand die volkomen moet verdwijnen, indien de Andere, het heilige of de wijze zijn plaats willen innemen.
Zou men het ego als deze aartsvijand zien dan betekende dat, dat de mens zonder ego zou moeten existeren in de natuur.
Dat is onmogelijk.
Het ego is van deze natuur, zij is tijdelijk, zij bezit egocentriciteit, maar kan gereinigd worden tot een willig instrument van de geestelijke natuur.
Maar het blijft aanwezig, naast de wijze.
Dat dit ego nimmer kan sterven (tijdens het leven) bewijst wel het woord: 'Een mens blijft een mens', hetgeen voor alle grote Boodschappers gegolden heeft en geldt .
Het ego moet worden hetgeen hij was, d.w.z. een natuurlijk doorvoerkanaal, zonder zichzelf te versterken of te verminken door uitwassen in kwaad en goed.
Het 'Endura der Katharen' (Leer van ikloosheid van een gnostieke sekte uit de vroege middeleeuwen) hield niets anders in dan het weder
verkrijgen van de reine natuurlijkheid en deze natuurlijkheid
houdt een afschaduwing in van de oerdeugden, maar bezit die oerdeugden niet.
Het ego bezit deugden en ondeugden.
De ziel wordt bezield door onheiligheid of heiligheid; oerzonden dan wel oerdeugden.
Een mens kan tijdens zijn leven vervallen in meedogenloosheid, bitterheid, lauwheid, en hij kan b.v. goede deugden aankweken, humanisme, vriendelijkheid, hartelijkheid, medeleven, enz., maar al die deugden en ondeugden zijn tijdelijk, hij bezit hen tijdelijk, zij kunnen altijd veranderen, zij kunnen verzwakken of versterken, hij kan hen bespelen met zijn wil en zijn ego.
Oerzonden zitten in de ziel, in het bloed waar het fluïdum of de trilling van de ziel zich beweegt; zij bevinden zich in het hart, in het hoofd, in de hunkering, in de wil, kortom, zij wonen bij de mens in en hij kan hen de huur niet opzeggen voordat de ziel bereid is zich tot de heiligheid te keren.
Vrijwel alle zoekers beginnen met de inzet van hun ego te zoeken, uit onbevredigdheid, teleurstelling, uit een deugd dan wel een ondeugd.
Er zijn echter mensen die geboren worden met een geestelijke hunkering, hun jeugd is ervan doortrokken en hun jonge jaren worden erdoor gekenmerkt, maar hun jaren van volwassenheid moeten er volkomen mede gevuld worden willen zij in de ouderdom de wijsheid bezitten die de heilige ziel verraadt.
De spiritualiteit die uit een deugd voortkomt is tijdelijk, wisselt, houdt dikwijls geen stand bij andere omstandigheden en is een verschijnsel dat opgewekt dan wel uitgedaan kan worden.
Iemand die een onrustige ziel bezit kan pas rust vinden wanneer hij inzicht verkrijgt, de oorzaak van zijn onrust onderkent, en vooral wanneer hij er iets tegen doet.
De hunkerende ziel laat het ego pas met rust wanneer het zijn heerschappij aan haar overgeeft, hetzij met een onheilig dan wel heilig resultaat.
Emotionaliteit, intellectuele drang en alle vormen van religiositeit waarbij het ego inslaapt en bevrediging ondergaat, zijn geen zielverheffende activiteiten.
Zij zijn een imitatie, klatergoud en woekeren in de bodem van één der oerzonden: hetzij luiheid, hetzij gierigheid, hetzij gulzigheid, hetzij wellust, hetzij hoogmoed, hetzij ijverzucht, hetzij drift of fanatisme.
Daarom tekenen vele religies hun historie op met het bloed van hun slachtoffers.
Iedere uiting van een oerzonde vraagt slachtoffers.
Alle schijnreligies, d.w.z. zij die het ego in hun doelstellingen betrekken, enten zich op een oerzonde of een hoofdzonde.
Degenen die zulk een religie aanhangen zijn duidelijke voorbeelden van een hoofdzonde.
Gierigheid en gulzigheid, hoogmoed en wellust, zijn dikwijls in deze geloofsbelijdenissen aanwezig.
Luiheid en ijverzucht vindt men ook vaak; vooral luiheid trekt vele ego's aan, omdat het niets van hen vraagt: zij behoeven niet te denken, niet te twijfelen, niets te vragen, kortom, niet te ontwaken door de onrust der ziel of dat vijfde element, de ether, die de natuurlijke elementen binnen het ego: vuur, water, lucht en aarde onrustig maakt.
De ziel is etherisch, kan vervluchtigen, maar kan eveneens vorm aannemen, machtig worden, krachtig ingrijpen om zijn aanwezigheid kenbaar te maken.
Een verziekelijkt ego en disharmonie kunnen de ziel doen verzwakken, want buitensporige egocentriciteit vervluchtigt het etherische element.
De oorzaak dat wij de zeven oerdeugden willen bespreken en vooral aantonen ligt in het feit dat menigeen meent dat hij niets kan uitrichten, spiritueel gezien, of dat er zo weinig verandering en vaart in zijn spirituele voortgang zit.
Veelal plaatst men deugd tegenover ondeugd en mengt zichzelf zo in een natuurlijke beweging die nimmer zal ophouden, hoogstens kan veranderen in een harmonische op- en neergang.
In dat geval zal de concurrentie uit de coöperatie der tegengestelden verdwijnen, d.w.z. de boosaardige ziel jaagt in de natuur niet meer één der beide aanzichten over zijn grenzen heen.
Slechts de ziel, als etherisch element, is in staat het ego te misbruiken, te verminken, te degenereren, zoals zij zichzelf, bij de indaling, degenereerde.
Het enige element dat de vier natuurlijke elementen of het ego kan overheersen is de ziel, de allereerste oorzaak van het satanische is de onheiligheid van de ziel.
Iemand die zielloos leeft, in de directe betekenis van het woord, is nooit kwaadaardig; hij heeft deugden en ondeugden, maar hij mist de bezieling voor het heilige, dan wel voor het onheilige.
Daar tussenin bestaat niets dan het ego, de natuur, het laboratorium waarbinnen het proces van heiligheid naar onheiligheid en van onheiligheid naar heiligheid plaatsvindt.
Alles wat tijdelijk is staat buiten dit proces, heeft er slechts in tweede instantie deel aan.
De mens verliest zich in deze tijdelijkheid, sleutelt eraan, verbetert deze, tracht hem te heiligen en tenslotte staat hij altijd met lege handen of wordt verbitterd dan wel teleurgesteld, omdat de omzetting van het tijdelijke in het heilige mislukt.
Maar de natuur is noch heilig noch onheilig, zij IS, een schepping, die negatief en positief kent, in de ogen van de mens kwaad en goed genoemd, een zeer verkeerde betiteling.
Het kwade en het goede zijn elkanders kameraden, zij zijn beide noodzakelijk, de natuurlijke tweeheid waaruit een vrucht moet voortkomen.
Daarom menen sommige oude leraren dat het getal twee géén macht is, zij is het beeld van de natuur, een tijdelijke aanwezigheid om het proces dat terwille van de Eerste Mens (de Lichtzoon) plaats moet vinden, te helpen voltrekken. De natuur is geen overheersende macht, zij is er eenvoudig en wordt hetgeen men van haar maakt.
Zo is het ook met het ego, het is er en de ziel, d.w.z. het restant van de Lichtzoon, verandert dit ego naar zijn evenbeeld, zoals God dit destijds met de eerste ziel heeft gedaan.
Lucifer is ook het evenbeeld Gods geweest en voordat de mens was, was de ziel.
Iemand die meent dat zijn ego de ziel overweldigt kent de kracht van de ziel niet, integendeel, hij onderschat deze en ontheiligt haar door die woorden.
Vanzelfsprekend komt zulk een mening uit één der oerzonden voort.
De bedoeling van het belichten der oerzonden is dat men zijn affiniteit met één der oerdeugden herkent; waarschijnlijk zal de ene oerdeugd iemand meer aanspreken dan de andere en dat betekent dat zijn ziel het gemakkelijkste juist die oerdeugd weer kan herstellen en het herstel van één oerdeugd betekent dat de andere oerdeugden zich eenvoudiger laten opwekken; iemand die één oerdeugd (dus vooral niet een aangeleerde deugd) uitstraalt, roept de andere oerdeugden tot zich, dat is een geestelijke wet.
Oerdeugden liggen in de ziel besloten en een hunkerende ziel is bereid zich te herstellen, wil graag het heilige terugvinden en zal zich aangetrokken gevoelen tot één bepaalde oerdeugd omdat de herinnering daaraan nog enigszins in haar leeft, juist uit deze oer-herinnering komt de individuele hunkering te voorschijn.
Uw spirituele hunkering komt voort uit het minimale goddelijke leven of de minimale heiligheid die er nog in de ziel is overgebleven.
Oerdeugden komen dus van binnenuit en kan men niet aanleren; men moet zich van hen bewust worden en hen opwekken.
Het wijze Chinese woord: 'Alles wat men kan aanleren is de moeite van het kennen niet waard', is een onomstotelijke waarheid.
Aanleren betekent imiteren, opzouten, zichzelf iets aanmeten dat oorspronkelijk geen bezit was.
De ziel, dus de werkelijke mens, behoeft niets geleerd te worden, alles is in hem, men moet het slechts openbreken, opwekken.
Niet door een deugd, noch door een methode, noch door zich aan een autoriteit vast te klemmen, maar door een serieuze, voortdurende innerlijke arbeid. Dit is geen abstracte theorie, maar een noodzakelijke therapie tot heiliging of heling van de ziel
Geen geestelijk zoekende mens zal zeggen: 'Wat heb ik met die ziel te maken, ik ben ik en dit interesseert mij!'
Juist omdat zijn ziel onrustig in hem is, zoekt hij en heeft hij interesse voor een zeer individuele weg, die zo afwijkend is van alle methoden.
Weet echter wel dat het betreden van zulk een weg een opgave is voor de sterken.