De onveranderlijkheid is een onbekende eigenschap binnen de natuur; alles is onderhevig aan verandering, daar het moet medebewegen met de op- en neergang van het wiel van geboorte en dood. Onveranderlijkheid is geen conservatisme; dat is halsstarrigheid, ingegeven door angst.
Wanneer de mens onveranderlijk wordt in de betekenis van de oerdeugd, wil dat zeggen dat hij van binnenuit geheiligd wordt en daardoor onveranderlijk geestelijk blijft.
God is onveranderlijk; de geest is onveranderlijk; slechts de ziel moet de weg tot die onveranderlijkheid beklimmen, opdat zij eeuwig in de geest zal blijven.
Voor van nature beweeglijke mensen klinkt "onveranderlijkheid" als een onmogelijke opgave; groei is beweging, bewustworden is bewegen.
Inderdaad!
Maar groei is een eigenschap van de natuur en een beweging van de gevallen ziel, die naar haar oorspronkelijke staat toegroeit.
Onveranderlijkheid bezitten betekent innerlijk standvastig zijn, stabiel, opgewassen zijn tegen uiterlijke veranderingen en beletselen, onveranderlijk de geest bezitten.
Het conservatisme geeft van deze onveranderlijkheid een primitieve imitatie, soms lijkt dit voor de beweeglijke en twijfelende mens een benijdenswaardige eigenschap, maar de groei ontbreekt.
De onveranderlijkheid als oerdeugd heeft het groeistadium achter zich, een mens kan door innerlijke ervaringen naar de onveranderlijkheid toegroeien.
Men kan deze nooit direct bezitten, mogelijk een groeiproces zijn van een levensduur, maar ook van enkele jaren, soms van enkele dagen.
Niets verandert de mens zo intensief als een ingrijpende ervaring.
Deze brengt in hem een innerlijke beroering die de grond kan worden voor een religiositeit.
Alle religies speculeren op de aangrijpende levenservaringen in een mensenleven: dood, ziekte, ongelukken, enz.
Zij veranderen de mens soms totaal en maken hem zich bewust van een God.
Hij zoekt een houvast en op zulk een moment is een religieuze organisatie wel eens de "redder in de nood".
Hiervan zijn voorbeelden genoeg.
Plotseling geopenbaarde ernstige ziekten doet de mens over een God mijmeren, hij wordt religieus of een geestelijke zoeker.
Sommige misdadigers in de gevangenis kennen dezelfde emotie.
Wanneer men zich van alle mensen verlaten gevoelt of iets krijgt dat door geen menselijke ingreep geheeld kan worden, of men staat voor de poort van de dood, dan komen er gedachten aan een hogere macht op, zuiver uit egocentrische belangen of gevoelens van vrees.
Men zoekt een bovenaardse macht die hulp kan brengen.
Alleen het geloof in zulk een Macht brengt dikwijls reeds uitkomst, omdat het geloof de mens een zekerheid schenkt in bovenaardse dingen en schijnbaar onmogelijke gebeurtenissen.
De onveranderlijkheid is anders.
Zij ontstaat niet door een bittere ervaring of door een emotionele schok, zij is het eindpunt van een groeiproces.
Men zou b.v. tot de conclusie kunnen komen dat alle religieuze vormen tijdsverschijnselen zijn, maar dat er in zichzelf een geloofszekerheid aanwezig is die alle verschijnselen trotseert.
Dan zal men noch een uiterlijke wetenschap, noch een mens, noch een organisatorische religie aanhangen.
Er is dan een innerlijke kracht die de zekerheid schenkt om alle situaties te trotseren, om alle opbraak onberoerd te doorzien en om alle teleurstellingen rustig voorbij te laten gaan.
De onveranderlijkheid brengt ongeëmotioneerdheid mede, géén ongevoeligheid, maar neutraliteit; de op- en neergang van het rad der natuurlijke dingen, de sensationele gebeurtenissen, de wreedheid en de uitbundige vreugde. Zij beroeren zulk een mens niet, brengen hem niet uit zijn evenwicht.
Hij kent hen, zij zijn vanaf de grondlegging van de wereld facetten van de mensheidsperioden geweest.
Hij weet dat het streven naar het goede onhoudbaar het kwade oproept.
Zij die het rad der tijdelijke natuur omhoog bewegen, worden altijd weer vervangen door hen die het rad omlaag bewegen.
Dat rad staat nooit stil.
De vreugde om de opgang wordt altijd weer getemperd
door de bitterheid om de neergang.
De vooruitgang van de wetenschap, waar zovelen over roepen, heeft altijd tot gevolg de degeneratie van de humaniteit.
Tegenover de zegen van de technologie staat de wreedheid van de onmenselijkheid en de vernietiging van de eerlijk natuurlijke gaven.
'Alle vooruitgang vraagt offers,' zeggen de leiders der mensheid.
Maar er is geen vooruitgang mogelijk zonder achteruitgang van het oorspronkelijke mens-zijn.
Vele theorieën omtrent de menselijke ontwikkeling worden langzaam maar zeker achterhaald.
De mens stamt niet van de apen af, de Neanderthaler is niet zijn voorganger, maar mensen zoals hij zijn er altijd over geheel de wereld geweest.
De mens is géén product van een biologische evolutie, dat is een verouderde theorie; alle theorieën worden in onze onthullende tijd aan de kaak gesteld en weldra zal zelfs de wetenschap moeten bekennen dat er eens een oerkracht bezig is geweest met het scheppen (De astronomie spreekt over de "big bang" die de oorsprong zou zijn van de schepping) van mensen zoals wij nu, dieren zoals wij die kennen, maar die voorheen andere vormen hadden, doordat de atmosferische verhoudingen en de gesteldheden anders waren. Er zijn aan de bekende diersoorten sinds mensenheugenis en zolang de natuurwetenschap bestaat nooit andere diersoorten toegevoegd, dus blijft de boeiende vraag voor de wetenschap: wie en wat bracht het leven op aarde?
Wetenschap en religie naderen elkander steeds meer.
Als de fanatiek wetenschappelijke mens, degene die niet aan een oerkracht wil geloven en die de legendarische bronnen der natuurvolkeren als "onzin" betitelt, als deze mens erkennen moet dat er waarlijk een oerkracht moet bestaan, is dit gelijk aan een ommekeer van Lucifer.
Een Lucifer die erkennen moet dat er een macht sterker en grootser is dan hij.
Een kracht met de Leeuwenkop (Het evangelie van de Pistis Sophia: Tegenkracht van God) die moet bekennen dat hij het onderspit moet delven.
Dit houdt in feite een ontmoeting van wetenschap en religie in.
De religie wordt heden ontmanteld en met recht.
Er zijn te veel eeuwen van bedrog en misleiding voorbijgegaan, maar deze ontmanteling treft tevens de intellectuele wetenschap en zo zullen beide aanzichten hun ware gelaat gaan tonen.
De religies trachten deze ontmanteling af te wenden door hun gezicht te veranderen, maar de grond onder de dogmatische begrippen wordt opgebroken, zoals de grond onder de wetenschap wordt uitgetrokken door ontdekkingen, onderzoekingen van de para-psychologie, en aanhalingen van de overleveringen der oude volkeren. (Belangrijk boek: 'L'Énigme des Andes' van Robert Charroux)
Overal wordt het probleem: Als ik het ene loslaat wat krijg ik er dan voor in de plaats?
Als de dogma's der kerkvaders en de theorieën van de geleerden ondermijnd worden, waar vindt de mensheid dan een nieuwe zekerheid?
Er zijn ontelbare mensen die door teleurstelling hun geestelijke zoeken hebben ingeruild tegen een zwerversbestaan.
Zij haasten zich van het ene naar het andere, omdat zij voelen dat de tijd dringt, maar de afwezigheid van een innerlijke overtuiging en een innerlijke zekerheid maakt hen tot voorbijvarende schepen, vluchtige bezoekers, onrustige neurotici; mensen die door een vaag vermoeden worden voortgedreven, maar noch het geduld, noch de bezinning bezitten om tot zichzelf te komen.
De imitators en de volgelingen brengen de onderlinge tegen-stellingen, die uit eindelijk altijd uitmonden in een schisma.
Veelal ligt de oorzaak in een innerlijke strijd, door de tegenstelling
tussen een uiterlijke levenshouding en een innerlijke hunkering, waardoor zij innerlijk gespleten worden, maar die niet wordt op-geheven om de één of andere egocentrische reden.
Een enkele oerdeugd verandert de mens volkomen, onverschillig vanuit welke spirituele gerichtheid hij begint te zoeken.
In de geest is er geen onderling verschil in richting; de geest kent geen tegengestelde meningen, maar is eenheid in zichzelf.
En hij die deze geest bezit door middel van één der oerdeugden is nooit in zichzelf tegenstrijdig en wijkt niet af van de mening van de grote Boodschappers.
Alle religieuze organisaties kennen hun schisma's.
Zij kennen dus geen onveranderlijkheid.
Is er één religieuze beweging die een oerdeugd vertegenwoordigt?
Neen!
De religies liggen in handen van mensen en de mens is veranderlijk, dat is zijn natuur.
Daarom maakt de spiritualist zich los van iedere uiterlijke vorm, dan kan die vorm hem geen kwaad meer berokkenen.
Hij hangt niet aan uiterlijke discipline, maar ontdekt de innerlijke Wet, die de zeven oerdeugden opwekt:
in de goede moed is de discipline van de zelfbeheersing;
in de liefde is de discipline van de trouw;
in het heilbegeren is de discipline van de concentratie;
in de geestelijke adeldom ligt de discipline van de waardigheid;
in de oerkennis ligt de discipline van de bescheidenheid;
in het scheppende vermogen ligt de discipline van de ontvankelijkheid;
in de onveranderlijkheid ligt de discipline van de waarheid.
De kiem van deze zeven kwaliteiten kan men wedervinden in elk der oerdeugden.
Al de deugden die men zou willen bezitten zijn in hen terug te vinden. En deze zullen niet door de aangeboren ondeugden kunnen worden opgeheven.
Alles wat eens een innerlijke voorwaarde was, werd door de luciferische Lichtzoon gepopulariseerd, 'aan de aarde-mensheid bekend gemaakt', zegt de legende. (Het Boek Henoch)
Vanaf dat ogenblik werd de geest onheilig, omdat het heilige niet voor de aarde-mensheid (Zij, die niet uit de hemelen nederdaalden, maar reeds op aarde waren) was bestemd, maar voor de ziel die uit de hemelen kwam.
De aarde-mensheid had er ook geen behoefte aan, zij was zeer verrast door de kennis der Lichtzonen en deze kennis werd de aarde-mens en de ongehoorzame Lichtzonen tot een val, een zelfvernietiging.
Er zijn geestelijke waarden waarover men niet spreekt, die bewaard blijven in het zwijgen, de stilte waarin deze onuitgesproken waarden zichzelf bekend maken aan de waardige mens.
Ook van deze geheimenissen maakte men imitaties; talloze religieuze organisaties hebben hun geheime inwijdingen, uiterlijke ceremoniën, die het geheimenis des geestes, bestaande tussen de innerlijke mens en de geest, willen imiteren.
Vanaf de indaling in de natuurlijke sfeer deed de Lichtzoon immers niets anders dan kennis bekend maken, pralen met zijn meer-waardigheid tegenover de aarde-mens.
Tussen de waardige mens en de geest bestaat geen geheimenis; de geestelijk edele mens kent alle aspecten van de geest, voor hem is die geest een openbaring.
En hij weet wat hij zeggen of wanneer hij zwijgen moet.
Dit is een wedergevonden eigenschap van de spirituele mens.
De ingedaalde Lichtzonen verloren hun innerlijke waardigheid in het ogenblik dat zij met de lagere natuurlijke trillingen in aanraking kwamen.
Zij werden één met de aarde-mensheid, zoals de Lichtzonen daar heden nog één mede zijn en zij werden tot leiders van die mensheid vanwege hun kennis, hun nieuwe inzicht.
Er is tot op heden nog niets veranderd.
De onwaardige Lichtzonen bezitten heden nog de leiding van de mensheid en vrijwel het gehele mensdom is een vermenging van Lichtzonen en aarde-mensen geworden.
Nu moet de tot zichzelf gekomen Lichtzoon trachten zich uit die eeuwenlange vermenging terug te trekken, dat is de moeilijkheid.
Eén oerdeugd zou hem los kunnen maken uit die vermenging, omdat een oerdeugd de verbreking van de aardse banden
medebrengt.
Het is die ene straal van de geestelijke zon die de Lichtzoon omhoogtrekt.
De oude Boodschappers, indien men hun boodschap ongeschonden kan bemachtigen, spreken over deze zeven oerdeugden, die worden samengevat door de achtste, de overkoepelende oer-deugd, die eigenlijk de individuele geest is.
Zoals de zeven kleuren van de regenboog samenvloeien in het onbevlekte wit, zo vinden de zeven oerdeugden hun culminatie in de wijsheid.
In alle oerdeugden is een fragment van deze wijsheid, maar de Wijze kent alle oerdeugden, al zal hij waarschijnlijk enkele van hen zeer geprononceerd naar buiten dragen.
Het antimonium (Antimonium wordt in de alchemie en bij Paracelsus beschouwd als het universele medicijn dat alle aandoeningen, zijnde defecten van de organische metalen, geneest) is de stof die boven de zeven metalen staat, het is het oermedicijn.
De zeven oerdeugden kunnen door iedere op aarde levende
Lichtzoon worden verkregen, maar de wijsheid is absoluut onaards in zijn veelomvattende uitdrukking.
Een door het ego belemmerde Lichtzoon, dus de Lichtzoon die hemelse waardigheid en aardse tegenstrijdigheid vermengd heeft, kan de wijsheid nooit consequent uitdragen.
Eén enkele oerdeugd schenkt de Lichtzoon zijn specifieke wijsheid.
Men kan het ene ogenblik een wijs oordeel hebben, een wijs woord spreken, maar deze wijsheid is slechts gedeeltelijk, zij wordt weer verdreven door iets dat onwijs is.
Een deugdzaam mens kan verstandig zijn, maar behoeft nog niet wijs te zijn.
Het wijze oordeel van Salomo was niet anders dan een psychologisch verstandige inval, er zijn velerlei van zulke oordelen.
Een oordeel kan nooit wijs zijn, de wijze oordeelt niet.
De wijze spreekt geen recht, hij is wel gerechtig.
Men kan vaardig recht spreken, met veel psychologie en kennis van zaken, maar wijsheid is geheel wat anders.
Glimpen van wijsheid komen de mens uit de woorden der grote Boodschappers tegemoet, maar hun woorden bevatten eveneens begrijpelijke tegenstrijdigheden; dan weer spreekt de edele, spirituele mens, en dan weer het waardige ego.
De eerste uitspraken zijn verlossing schenkend, zuiver geestelijk, een lichtstraal; de tweede uitspraken zijn verstandig, psychologisch, steun gevend, en vooral oprecht.
De natuurlijke waarheid is in zichzelf tegenstrijdig.
Het goede voor de ene is het kwade voor de andere.
Dit is tegenstrijdig en toch waar.
De zuivere rede, waarin hoofd en hart een gelijk aandeel hebben, is de hoogst bereikbare waarheid voor de natuurlijke mens.
Daar boven staat de wijsheid.
De wijsheid waarin ziel en geest aanwezig zijn.
In de Heremiet, zoals afgebeeld op de negende kaart van de Egyptische Tarot, herkennen we de wijsheid.
Hij is onveranderlijk dezelfde, en toch is er liefde in hem en goede moed, het heil, de adeldom, de oerkennis en het scheppende vermogen.
Eén van deze geestelijke stralen bracht hem in de omarming van de geest en zo werd hij de wijze.
Als men de levens der grote Boodschappers naleest, zal men bemerken hoe zij waarlijk mens zijn geweest, met hun deugden en ondeugden (al proberen de onwetende aanhangers hun ondeugden te vergoelijken!), maar zij kenden de "zonde" niet, d.w.z. de lichtloosheid, het aardse dat buiten de bewuste kennis van het licht staat.
Hetgeen men niet kent mist men niet en daarnaar verlangt men niet. De aarde-mensheid die de Lichtzonen opnam, kende de geest niet, de Lichtzonen maakten die geest aan haar bekend op hun eigen manier.
Hij die "zondig" is plaatst zich opzettelijk buiten het Licht des geestes.
Alle zonde voltrekt zich bewust, want de Lichtzoon bezit een graadmeter voor zonde en zondeloosheid.
Hij acht deze graadmeter echter niet, omdat hij bezig is zijn boze werken te volbrengen, nl. het omzetten van heiligheid in on-heiligheid.
Maar hij die de "zonde" niet kent late hij de eerste steen werpen.