De zeven oerdeugden zijn als de zeven planeetengelen, die legendarische machten, vermeld in sommige oude boeken.
Planeetengelen zijn beschermende trillingsconcentraties, die een afgrendeling betekenen voor een bepaald levensveld; zij vormen de meest edele concentratie van hun planeet en dat wilde in oorsprong zeggen, dat zij de heilige oernatuur van hun planeet waren, de enige macht die de planeet tegen degeneratie en verval kon beschermen.
Tegenwoordig zegt men: Engelen bestaan niet meer!
Neen!
Engelen zijn geworden tot "duivelen".
De heilige oerkracht, ook in de schepping, de levensessentie die god of de geest erin legde is verworden en verwordt met de dag steeds meer.
Alles wat nog enigszins heilig is, oefent een onstuitbare aantrekkingskracht uit op de duistere of satanische ziel.
Niet voor niets is een groot deel van de wetenschap een der meest ontheiligende aspecten van onze samenleving, daar de leiders van vele takken van wetenschap Lichtzonen zijn.
Iedereen die op de één of andere manier individueel denkt en handelt is een Lichtzoon, althans een karikatuur daarvan.
In deze karikaturale Lichtzonen leeft een oerherinnering die hij wenst te onderdrukken, daardoor wordt hij agressief of ontheiligend, onbegrensd onderzoekend, determinerend dan wel duivels of geniaal scheppend.
De drang tot weten is een oerdrang.
Het berusten of aanvaarden was niet de aanzet tot de indaling in de chaos, maar de wil tot weten, nieuwsgierigheid, hoogmoed.
Het is altijd de positieve gerichtheid die de impuls uitdraagt.
Arrogantie of hoogmoed is één de oerzonden.
Maar het is een oerzonde die juist de Lichtzoon kenmerkt.
Hoogmoed is de eigenschap van het specifieke individu; niets is hoogmoediger dan de intellectuele wetenschap.
Het hart van de karikaturale Lichtzoon is vervuld van hoogmoed, deze dringt tot het verwerven van kennis en wekt ijverzucht tegenover de Schepper, tegenover de natuur, ijvert naar het volmaakte.
Uit een zekerheid van de eigen onvolmaaktheid gaat de Lichtzoon op zoek naar de volmaaktheid; daaruit blijkt dat hij overtuigd is van zijn ontoereikendheid en deze kan hij niet accepteren.
Hij berust niet in hetgeen hij weet of is, hij wéét dat hij meer kan en meer kan worden.
Het volmaakte kent geen groeiverlangen, dus ook geen begeren.
Heilbegeren, als beweging in de ziel, komt tot volle wasdom in de verwerkelijking van het heil.
De vervolmaking van het heilbegeren ligt in het heil als heling of als zegening, een oergave die eens aanwezig was.
Het begeren naar dat heil komt voort uit de gevallen ziel, die de geest tot zich trekken wil.
De innerlijke rust keert ook in het heilbegeren wéér als de zeven oerdeugden zich verenigd hebben en het heil de plaats van de begeerte naar heil inneemt.
Als de ziel teruggekeerd is in de geest, is haar heil gevestigd en lost het begeren op.
De vierde oerdeugd is de geestelijke adeldom.
Denk daarover niet te licht.
Geestelijke adeldom is een levensstaat die uit de geest voortkomt. En dat wil nogal wat zeggen.
Alles wat de mens doet is onedel.
Het is niet edel om te liegen; noch om anderen te wonden;
het is niet edel om beangst te zijn, noch om driftig te worden of laf te zijn;
het is niet edel om onbenullige praatjes te houden, noch om anderen onheus te bejegenen;
het is niet edel om terwille van het doel minderwaardige handelingen te verrichten en er zijn nog heel wat onedele daden aan toe te voegen.
Het kost moeite om "edel" te zijn, omdat de mens de geestelijke adeldom als oerbezit verloren heeft.
Al dat gediscussieer over de moraal van de hedendaagse mens is een bewijs dat moraal tegenstrijdige aspecten heeft.
Geestelijke adeldom lacht om elke moralisering, zij beweegt de mens niet tot onedele daden, dus elke immoraliteit is uitgesloten.
Maar ook elke tegennatuurlijkheid is afwezig.
De edele mens kent geen valse schaamte, maar nog minder extremiteiten.
Omdat de innerlijke adeldom onbekend werd bij de mens, werd er een tijdperk van moraalprediking ingeluid, een uiterlijke moraal, vastgesteld door veelal inconsequente predikers, om de menigte binnen de morele wet te houden.
De edele geestelijke "yoga", d.w.z. het inspannen van de paarden der zintuigen (In de "Upanishads du Yoga" wordt het woord yoga vertaald als 'inspannen' en de zintuigen beschouwd als "de paarden") was de mens totaal ontvallen en zo kwam er de uiterlijke "yoga", het bit, dat altijd het kenteken van zijn aanlegger droeg.
Dit bit noemde men plicht of positie, religie of maatschappij of beschaving.
Gezien de mens door de afwezigheid van de innerlijke adeldom zichzelf niet meer in de hand had, werd hij "ingespannen" in de teugels van de één of andere wet.
Binnen de maatschappij zijn er altijd de jagers en degenen die hun wild vormen.
Dat is een aspect van onze maatschappij evenals van de ontheiligde natuur.
Door deze jacht wordt de angst in het wild versterkt en verschijnt de leugen, de valsheid en de lafheid, de uitbuiting en de meedogen-loosheid.
De sterken vertrappen de zwakken.
De jagers hebben hun eigen ondeugden en het wild schept zijn specifieke ondeugden.
In alle lagen van de bevolking, in de religies, in de sociale sector, kortom, overal herkent men de jagers en het wild.
Dan weer is de jager het wild of wordt het wild de jager, maar deze verhouding laat nooit af.
Noch de jager noch het wild kennen de geestelijke adeldom.
Iemand met geestelijke adeldom plaatst zichzelf buiten dat jacht-terrein, hij verstopt zich niet als een bevreesd dier, maar hij plaatst zich buiten het jachtterrein, zodat iedereen het kan zien en de jagers zich ergeren dat hij buiten hun macht valt.
Geestelijke adeldom staat dicht bij de onthechting, niet wette-loosheid. Een onthechting waardoor de jager geen vat meer op deze mens heeft.
Geestelijke adeldom is natuurlijk niet aan te leren, noch op te kweken.
Het is een gave die eens in de Lichtzoon aanwezig was en die in hem opbloeit wanneer hij het voedsel der geestlozen niet meer eet en hun manieren niet meer imiteert en hun genietingen niet meer navolgt.
Het beroerde is dat iedere spirituele zoeker waarschijnlijk beseft dat hij innerlijk edel moet zijn, maar er niet toe komt zich te herstellen en daarom hoopt dat uiterlijke beschaving en enkele deugden hem tot een edel mens zullen maken.
De Koninklijke mensen (Frederik van Eeden: De geestelijke verovering der wereld), de geestelijk edele mensen, weten van binnenuit waar hun heil ligt en zij laten na hetgeen hen van dat heil afhoudt. Daartoe hebben zij geen wet nodig.
Het gebeurt zo snel dat de mens in het zog van de massa wordt meegesleurd, en menende dat een weinig vertier of een beetje afleiding hem geen kwaad zal doen, verzeilt hij maar al te spoedig in de geestdodende gewoonten.
Sommige mensen herkennen dit doordat zij zich ongelukkig gaan gevoelen wanneer zij avond aan avond of dag aan dag geestloze dingen moeten doen, aanzien of aanhoren.
Zij hebben dan het gevoel dat zij stikken en moeten geestelijk voedsel hebben om uit de benauwenis te komen.
Anderen bemerken niet eens dat zij langzaam door de massale gewoonten, door de manieren van de onwetenden worden verstikt en worden medegesleurd in hun onbenullige levenswijzen.
Zo wordt, om met de bijbel te spreken, de varkenshoeder één met zijn varkens en deelt hun eten en vergeet zijn Vaders' huis.
Dat gebeurt niet alleen de onintelligente mens, maar dat gebeurt ook de Lichtzoon wanneer er in hem niet die 'kleine heilige' kracht zou zijn.
Vele voorheen spirituele zoekers kan men deze weg op zien gaan en hun blik verandert, hun woorden klinken anders, heel hun wezen straalt een ander licht en zendt een andere golflengte uit.
Zij bemerken het niet, zij zijn één met de "varkens" die zij zouden moeten hoeden.
Een edele Lichtzoon wordt echter ook geen varkenshoeder, maar hij wordt een herder, dat is een onderscheid.
Meent niet dat u, geïnteresseerde lezer, dit nooit zal kunnen overkomen. Hij die staat, ziet toe dat hij niet valle!
En slechts zij die staan, kunnen vallen.
Zelfstandig staan is het begin van een geestelijke weg, zoals de 1 (1 = het getal van de magiër, de Lichtzoon en de zon die leven schenkt), die rechtop staat en ontdekt wie hij is.
De Lichtzoon is na zijn indalen in de chaos, figuurlijk plat op zijn gezicht terechtgekomen en is nog steeds bezig zich op te richten en als hij eindelijk staat komt de verleiding opnieuw tot hem: teruggaan dan wel dwars door de modder heen zich naar niemandsland vechten.
Alle inspanningen om de volmaaktheid te imiteren bewijzen dat de Lichtzoon zich nog niet uit de modder heeft opgericht, maar op zijn buik de weg er doorheen zoekt. Geestelijke adeldom verwerpt elke imitatie, maar daarentegen laat zij zien wat echtheid, adeldom is.
Iemand die geestelijke adeldom mist kan zijn naasten nooit bekritiseren, omdat hij geen bewijs bezit van het tegendeel.
Elke oerdeugd, onverschillig welke, legt een bewijs des geestes aan de voeten, in de harten en in het denken van de naaste.
Geestelijke adeldom dwingt respect af, hoewel hij irritant wordt voor degenen die hem niet bezitten, omdat adeldom altijd domineert, ondanks zichzelf.
De Heerser (Kaart 4 uit de Tarotreeks) uit de Egyptische Tarot is edel omdat hij zichzelf beheerst en daardoor vanzelfsprekend over anderen kan heersen.
Hij heerst door zijn adeldom; hij doet niets dan tonen die hij is.
Geestelijke adeldom is een zeer alomvattende oerdeugd en heerst in de andere oerdeugden.
Iemand die innerlijk geen adeldom bezit zal nooit tot de oerdeugden aangetrokken worden.
Hetgeen de momentele mens aan oorspronkelijke geest bezit is zwak, het wordt maar al te gauw gedomineerd door de ondeugden of deugden van het ego.
Geestelijke adeldom scherpt het onderscheidingsvermogen en laat nooit toe dat de ziel besmeurd wordt, hetzij door woorden, hetzij door beelden, hetzij door gedachten.
Als de mens zich zou realiseren hoe vaak per dag hij zichzelf ontheiligt, zou hij schrikken.
Het zich volkomen geven aan de één of andere futiliteit, aan geestloosheid, aan horizontale interessen ontheiligt de mens.
Het zal hem niet beroven van zijn zielekracht, maar het dekt de ziele-kracht wel af en zo gebeurt het dat deze zich door middel van geestelijke injecties herstellen moet.
Zo is er die funeste op- en neergang, dat heen en weer snellen tussen geestloosheid en geestelijke dingen.
De mens vult zich vele malen meer met geestloosheid dan met spiritualiteit.
En dan verwondert hij er zich nog over dat het zo lang duurt voordat hij de geest ontmoet of heilig is of een oerdeugd bezit.
In het gunstigste geval is tweederde van de dag gevuld met geestdodende plichten en eenderde met spiritualiteit.
Meestal is het veel bedroevender.
Maar de spiritualiteit heeft nooit overwicht.
Iedereen heeft zo zijn eigen verontschuldigingen voor het feit dat hij de geest tekort doet.
De bezitter van de geestelijke adeldom zou zulk een levens-indeling nooit toelaten.
Sla er de geschiedenis maar op na.
Wat hebben de groten van geest gedaan om zich te ontrukken aan de dwang van het morele, uiterlijke juk, de geestloze "yoga" die door de spelleiders van een profijtmaatschappij werd ingevoerd?
Men troost zichzelf met een vluchtig gebed, een psalmgezang, een meditatie, een boetedoening of de één of andere penitentie en dan begint alles weer opnieuw.
De individualist vlecht die penitenties in zijn leven in door middel van geestelijke injecties, strenge onthoudingen, vasten, het zichzelf opleggen van disciplinaire maatregelen, maar zijn boetedoening verschilt in wezen niet van die der massale belijdenissen.
De aanleiding blijft dezelfde: schuldgevoelens doordat de ziel niet krijgt wat haar toekomt.
Het schuldgevoel kan zich op allerlei manieren manifesteren: een schuldgevoel ten opzichte van de godsdienst, de betreffende orde of een schuldgevoel tegenover God, die zijn Zoon geofferd heeft terwille van de mensheid of een intense ziele-schuldgevoel, omdat men nalaat hetgeen men eigenlijk behoort te doen, nl. leven zoals de innerlijke adeldom dit verlangt.
Leven zoals het een Zoon des Lichts betaamt.
Daarbij wordt niet over een hoge moraal gesproken, die is er eenvoudig.
Maar dat is niet genoeg.
Een hoge moraal bezitten is een deugd waar tegenover een andere ondeugd staat; een lage moraal heeft andere deugden tegenover zich.
In ieder mens kan men deugd tegenover ondeugd plaatsen.
De ene mens bezit - b.v. een zeer lage moraal, maar bezit een medelevend hart; de andere bezit een hoge moraal, maar is in het verborgene zeer afgunstig.
De ene mens 'vloekt als een ketter', maar is zeer zachtmoedig; de andere mens is ongelooflijk laf, maar zeer behulpzaam voor zijn naaste; er is geen deugd zonder ondeugd.
De geestelijke adeldom vraagt niet naar deugd en ondeugd, hij eist reinheid en dat betekent een evenwicht tussen deugd en ondeugd.
De ondeugden worden minder prettige karaktertrekken en de deugden zijn prettige karaktertrekken, maar noch het één noch het ander geven aanstoot of vallen op.
De geestelijk edele mens bezit meer: hij trekt de aandacht doordat hij altijd dezelfde blijft en dat zijn bewonderenswaardig edele daden, die geen schaduwkant bezitten.
Hij is een mens onder mensen en dus zal hij ogenblikken kennen waarin hij zich moet vullen met de geest en ogenblikken waarin hij die geest kan doorgeven.
Hij zoekt hierin het goede ritme.
Zo zal hij nimmer het moment, waarin de geest hem voorzien kan van energie en kracht, voorbij laten gaan.
Daarin is hij wijs.
Zoals de onvolkomen mens onwijs is; onwijs om zich te laten meesleuren door het vernietigende ritme van alledag; onwijs door zich in te beelden dat het hem niet zal schaden; onwijs door te spelen met dat weinige heilige dat hij nog bezit en onwijs door wijze raadgevingen te negeren.
Is er iemand onwijzer dan de karikaturale Lichtzoon?
Is de intellectuele wetenschap niet het summum van onwijsheid?
Is al dat vechten tegen iets dat onafwendbaar is niet onwijs?
En dat protesteren tegen machten die aantoonbaar in de mens zelf wonen?
Is het niet onwijs om het onrecht, het bedrog en de wreedheid uit te schreeuwen, terwijl dit alles in ieder individu leeft?
Is er een groter onrecht dan hetgeen de Lichtzoon de ziel aandoet, is er groter bedrog dan het schijnleven waarin hij zichzelf verbergt?
Is er groter wreedheid dan psychische honger?
Een groot deel der mensheid hongert naar waardig voedsel, stoffelijk en geestelijk; het ene gaat altijd samen met het andere.
De mens lijdt psychisch honger hoewel de boeken over allerlei spirituele onderwerpen de markt vullen.
De mens nam reeds zo lang genoegen met stenen inplaats van geestelijk brood, dat de satanische Lichtzonen menen dat dit rustig nog een tijdje zo niet altijd onopgemerkt zou kunnen doorgaan.
Nu wordt de vraag: kan dit doorgaan?!
Ja!
Het gaat door omdat de eenling, de spirituele zoeker het vertikt om een oerdeugd te verwezenlijken uit de innerlijke kracht en de innerlijke kennis die hij bezit.
Hij heeft het zo druk met zijn bestaan, met plichten, sensaties, protesten, dat hij, wellicht zonder het te willen, mede de brug vormt waarover de satanische Lichtzonen en leiders hun doel bereiken.
Eén oerdeugd kan een omwenteling betekenen in uw directe omgeving en zulk een omwenteling is als een sneeuwbal.
Misschien gelooft u dit niet, omdat u er wellicht nooit een bewijs van hebt gezien.
Geestelijke bezieling ontsteekt een fakkel.
Probeer het en zie het resultaat.
Huil niet mee met de wolven in het bos, maar toon innerlijke kracht.
Komt die kracht uit de geest, dan is zij geestelijke adeldom en die dwingt eerbied af, ook bij de tegenstanders.
Geestelijke adeldom is als het alchemische goud dat niet vindbaar is voor de profanen en zich dus niet laat profaneren, maar waarvan de glans anderen blijft bezielen. Het blijft onvindbaar voor de on-heiligen en voor de zwakken, omdat het zich beschermd wil weten.
Dat is het kenmerk van de oerdeugd van de geestelijke adeldom: hij moet onaantastbaar kunnen stralen en daarom moet zijn bezitter onthecht zijn, opdat het geestelijke goud zijn glans niet zal verliezen.