We hopen dat deze "Echo's uit de Gnosis" niet louter theorie zullen blijven. AIle theorie die aanslaat bij ziel en hart wordt praktijk; indien niet, dan gevoelt de mens zich onbevredigd en zal hij zichzelf ontvluchten, op zoek naar aIlerIei uiterlijke manifestaties.
De innerlijke confrontatie wordt gevolgd door de consequentie, dat we datgene wat wij met hart en ziel onderschrijven ook proberen te verwerkelijken.
We zuIlen er althans dag en nacht mee bezig zijn, want hij die niet tracht, remt zijn geestelijke ademhaling, omdat nadat hij zich heeft gevuld, heeft ingeademd, hij ook moet uitademen.
Woorden zijn daarvoor niet voldoende.
De vlucht voor zichzelf en voor het eigen, niet erkende, mislukken, kan aIlerIei vormen aannemen en met schone redenen omkleed zijn, maar het hart blijft vragen en de ziel dringen, omdat zij door het "zich geestelijk vuIlen" opnieuw tot leven werd gebracht. Vandaar dat dezulken geen bevrediging meer vinden in de oppervlakkige verstrooiing. Zij hebben honger en slechts het levensbrood kan die honger stiIIen; honger hebben naar de geest is als een knagende pijn, die niet ophoudt voordat men door de geest wordt bezield, wordt aangeraakt, dan wel wordt geroepen.
De hunkering naar re-ligio is de Lichtzoon ingeschapen en een vervanging daarvan kan hij nooit blijvend accepteren.
De trouw aan de geest spruit voort uit een levensvervuIling, hem geschonken door die geest.
De trouw van de Pistis Sophia komt voort uit een dankbaarheid, omdat zij bemerkt heeft dat zij een ingeschapen goddelijk atoom bezit. Uitsluitend uit deze goddelijke vonk komen haar trouw, haar eerbied en haar dankbaarheid, maar ook haar Goede Moed voort. Dat is geen eerbied voor beeltenissen, noch voor uiterlijke vormen, maar een eerbied voor hetgeen heilig IN en OM haarzelf is.
Deze eerbied dringt haar tot een bepaalde levenshouding; tot eerbied voor alles waarin dat heilige eveneens leeft; aldus kan men niet doden, noch gewelddadig zijn, noch het heilige in de andere, of in het andere ontheiligen.
Daarom ontheiligt de Lichtzoon nooit de plaats, of deze nu buiten dan wel binnen is, waar hij het heilige aanwezig weet.
Gedraagt hij zich daar niet naar dan betekent dit dat hij het heilige niet ziet, niet voelt, niet gelooft, kortom, niet kent.
Het heilige-in-ons herkent het heilige-om-ons.
Het is een kwestie van trillingsgelijkheid.
Is die herkenning afwezig dan kan men eerbied afdwingen door wetten en verboden, maar de wisselwerking tussen het individu en het heilige-om-ons blijft ontbreken.
Het gelijke-in-de-mens zoekt het gelijke-buiten-de-mens.
Iemand die zijn innerlijke kern tot zwijgen brengt, kan aan deze wet geen gehoor geven en zal zich dus bevredigen met oppervlakkige interessen. Hij in wie de lichtkern zeer actief is, zal deze drang tot een verbinding met het heilige nooit kunnen weerstaan.
Hetgeen ons irriteert associeert zich niet met ons, daar kunnen we zelf niets aan veranderen; hoogstens kan het ons tot nadenken stemmen en aanleiding worden tot zelfonderzoek.
Iemand, die voor zichzelf vlucht, zal altijd worden geïrriteerd als hij de oorzaak van zijn vlucht herkent, indien dit niet zo was, zou hij geen vluchteling zijn.
De deugdzame mens heeft geen voorspraak nodig bij God, want hij heeft een helpende triade bij zich: "God, zijn eigen bewustzijn en de woorden of lofzangen van al de wijzen".
God is ingeschapen; de deugdzame verlaat God niet en Deze verlaat hem niet. Zonder deze ingeschapen God zou hij immers direct ondeugdzaam worden. Hij is niet uitsluitend deugdzaam in moreel opzicht, maar vooral in innerlijke adeldom: de goddelijke oerdeugden sieren hem.
Zijn eigen bewustzijn is zijn kennis.
Hij is zich bewust van zijn ineigen God en betuigt Deze dus door zijn gedrag eerbied, dankbaarheid en liefde.
In een ondeugdzaam en oneerbiedig mens zal deze individuele God nimmer in al Zijn volledigheid aanwezig zijn.
Hetgeen binnen is komt altijd naar buiten, hetzij vroeg hetzij laat. Wanneer het niet naar buiten komt, omdat het ego door zijn frustraties, dit verbiedt, wordt de mens ziek.
Al de moderne ziektebeelden zijn hiervan het resultaat.
Vandaar dat het moeilijk is iemand te verbieden zich onwaardig te gedragen, indien deze zelf onwaardig is. Het eigen bewustzijn is het eigen weten; onbewustheid is een gradatie van onwetendheid.
Hoe bewuster de mens is en leeft des te overtuigender, voor hemzelf, zijn kennis is. Het bewuste geestelijke gedrag komt voort uit de innerlijke god; het onbewuste, afgedwongen geestelijke gedrag is het gevolg van de autoritaire zweep.
Bij deze opgelegde levenshouding valt de mens dikwijls uit zijn rol. Het zich geestelijk van iets bewust zijn is een hulp op de weg omhoog; zelfs als men dit bewustzijn niet beredeneren kan, blijft het nog een hulp, mits het verstand zijn tirannie niet afreageert in de spot.
Hoe dikwijls bespotten wij onszelf?
Hoe dikwijls remmen wij onszelf af?
Hoe dikwijls durven wij niet te doen wat wij, geestelijk, zouden willen doen?
Omdat we onszelf dan belachelijk, onverstandig, minderwaardig of wellicht te religieus vinden!
Het menselijke verstand heeft een ingebouwd schaamtecomplex: angst zijn gezicht te verliezen.
Een ego-reflex.
De ziel kent dit gevoel niet, indien zij de hoogmoed verloren heeft. Vandaar dat deemoedigheid de zielen verbindt en de hoogmoed hen elkander doet bestrijden.
In de triade van de hulp is de derde houvast: "de lofzangen of de woorden van alle wijzen".
In deze lof, in hun getuigenissen en woorden, vindt de Lichtzoon steun, zekerheid, zodra zijn verstand hem hekelt.
Wanneer hij b.v. "hoopt tegen beter weten in" of idealiseert tegen zijn cynisme in. Zulk een hoop en zulk een idealisme sieren hem echter, maken hem zachtmoedig en nooit haatdragend.
De woorden en de lofzangen van de wijzen komende uit alle hoeken dezer aarde, bevestigen in hem zijn hoop en zijn ideaal.
Daaruit weet hij, dat hij niet alleen staat. Dat niet hij alleen een "dwaas" is. Hij zal ook ontdekken, dat het de wijzen is gelukt de Diepe Vrede te vinden, de bevestiging van hun hoop en hun ideaal.
Slechts op deze wijze is het mogelijk, dat Lichtzonen "verenigd" worden; God boven alles erkennen en liefhebben, te beginnen bij de ineigen God, die nader is dan handen en voeten.
Deze God te allen tijde eren, loven en dienen.
Ten tweede: het eigen bewustzijn eren: kennis die uit deze ineigen God voortkomt.
Ten derde: de lofzangen of woorden van al de wijzen gedenken en bevestigen. Nooit negeren, minachten, hoogmoedig afwijzen hetgeen de getuigen der gnosis spreken.
Dus nooit zeggen: "Och, dat is zo bekend, dat wist ik al!"
Een bevestiging van wat men innerlijk weet te horen van de naaste, te vinden in de woorden uit het verleden of in de getuigenissen van medemensen, is een vreugde!
De blasé-reactie komt voort uit degenen, die overvol zijn, omdat zij niet innerlijk arbeiden. Ook van de natuur kunnen mensen oververzadigd zijn: "Ach nee, dat heb ik allemaal al gezien!"
Natuurlijk, een boom is een boom, een bloem blijft een bloem.
Maar de ziel van de boom en de bloem is altijd anders. Zich met de ziel verenigen, zoals Hermes en alle anderen zeggen, geeft een onuitwisbare vreugde.
In de natuur, in de wijsheid en in het heilige is er nooit iets nieuws, maar de ziel, omdat zij een god is, maakt alle dingen steeds weer nieuw, zij herschept, speciaal voor zichzelf.
Vandaar dat de mens elke dag met andere ogen kan zien, met andere oren kan horen, met een hernieuwd hart het leven kan ontmoeten. Dan zal voor hem alles nieuw zijn, één doorlopende vreugde, één lofgedicht, één dankgebed.
Zelfs de woorden van de wijzen, zo oud, zo bekend, door de eeuwen heen herhaald, hernieuwt hij door middel van zijn ziel, en ze herleven, ze worden zijn leven.
Zo is hij één met de ziel van de wijze en bevestigt hij, hetgeen allerlei gnostieken zeiden: "Ik zal tot aan de dag des oordeels op de aarde zijn en ik ben bij machte een geheel universum te onderwijzen....."
De ouden van ver vóór onze jaartelling onderwijzen de zielen van mensen uit de 20ste eeuw en dit zal doorgaan tot aan de Dag des Oordeels. Alles wat wij tot onze naaste zeggen wordt voor deze nieuw, al zou hij veel kennis dragen, zodra onze woorden zijn ziel ontvlammen.
U moet eens zien hoe dan zijn ogen oplichten, hoe zijn "kleine wereld" lichtdoorstraald wordt en hoe hij zich vernieuwt, in een oogwenk, in een stip des tijds. Zijn zwakheid lag veelal in zijn gebrek aan zelfstandigheid en aan diepere bewustwording, aldus moet zijn ziel veelvuldig worden geïnstrueerd door de wijsheid.
Hij zal beslist dan geplaatst worden voor de reeds enige malen geciteerde triade: "De drie wegen waardoor God werkt: het experiment;
de wijsheid;
de barmhartigheid."
Elke pas ontvlamde ziel wordt voor een eerste experiment geplaatst, een omstandigheid die hij moet herstellen, beheersen of doorleven.
Velen zullen dit uit eigen leven waarschijnlijk kunnen bevestigen. Het experiment begint. De innerlijke vlam doorlicht zijn omgeving en de omstandigheden voegen zich daarnaar. Daarna begint de wijsheid te groeien. Een sprankelende wijsheid, gevonden in de ziel, getoetst aan het experiment en later vervolmaakt in de oerdeugden.
Alle oerdeugden smelten samen door de wijsheid van de Lichtzoon. De wijsheid kalmeert de oerzonden, ontneemt hen hun agressie en maakt de oerdeugden tot een geestelijke oerkracht.
Zeven oerdeugden, met als omzetter de wijsheid, de achtste, zodat het negende de vrucht van deze wijsheid zal zijn: De Wijze.
Acht is werking, beweging, samenvoeging, en in zijn volheid: duurzame realisatie. Dan komt de Wijze daaruit te voorschijn.
Hij, die de Dag Gods en Zijn Rust heeft hersteld op de achtste dag. Tenslotte zal deze Wijze gedragen worden door barmhartigheid en het is vanzelfsprekend, dat deze edele liefde groeide mèt zijn wijsheid.
In de barmhartigheid liggen vele heilige gaven, doordat de schoot van de Diepe Vrede het hart met erbarmen omvat houdt.
Is het hart van een mens zo geheeld, wordt het zo gekoesterd, en wordt het zo gedragen, dan trekt het goddelijke geluk door hem heen als een extase en hij komt spontaan tot de eerbied, de dankbaarheid en de waardigheid van de Lichtzoon.
Men kan nooit zeggen: "Kijk, hoe hij zich gedraagt, zoiets doet een Lichtzoon niet!" Wat weten wij van zijn innerlijke strijd tussen demon en deus?
Er zijn vele gedragingen, die voortkomen uit een innerlijk verdriet, een niet verwerkte ervaring. Degene, die dit bij zijn naaste laakt, moet hem trachten te doorschouwen en te verlichten, dat is barmhartigheid.
De barmhartige verdraagt en vergeeft; maar juist omdat hij voor zichzelf een streng rechter is, kan hij zoveel verdragen en vergeven en wordt hij wijs. Slechts de zwakke hekelt met vreugde de zwakheid van de naaste. Omdat hij een medestander vindt.
Dat is reeds een teken van tegennatuurlijkheid en anti-goddelijkheid: de deemoedige zwakke zoekt de sterke als troost en hulp; de deemoedige sterke neemt de zwakke op, omdat hij dienen kan. De ineigen god zoekt zijn gelijken en of deze zwak dan wel sterk zijn deert hem niet, omdat hij de drie attributen van de verborgen God bezit: "Kracht, Kennis en Liefde."
Geloof, Hoop en Liefde in hun heiligende betekenis.
Moge het Goed met u blijven, Lichtzoon, werkelijk Goed.
Want in dit Algoede zult u zich ledig gevoelen en toch vol; en u zult weten dat u een volledig wezen bent, een kind van de Levende, en vol vreugde zult u gaan van niets tot iets en opnieuw tot niets, en zo zullen alle woorden der wijzen aan u vervuld zijn. Zie, alle dingen worden nieuw, hoewel zij oud zijn!
Mogen uw dagen hernieuwd worden.