Het druïdisme

De Maretak (Viscum Album) is één der legendarische magische planten, die tot aan vandaag zijn naam als geneeskruid heeft bewaard. 

Bij de Druïden was hij een der planten, waaraan zij spirituele kracht toeschreven, vooral als hij groeide op een eik, daar de door hen heilig genoemde eik, geen parasieten op zijn takken accepteerde en er dus een bijzondere reden moest zijn wanneer een Maretak zich in zijn kroon nestelde. 

De Mistletoe of Maretak is een half-parasiet, zodat hij, volgens de Druïden, zijn levenskracht gedeeltelijk uit de hemel en gedeeltelijk uit de eik ontving. 

Zij sneden hem met een gouden sikkel uit de boom en plaatsten hem op hun altaar als symbool van eenheid, en van overgave aan de goden. 

Momenteel wordt de Viscum Album, in homeopathische vorm, o. a. gebruikt tegen woekeringen, erfelijke ziekten, hysterie en overgangsbezwaren. 

Een oud gebruik was om een Maretakboeket in de deur te hangen als teken dat degenen, die hier binnentraden de bescherming van de vriendschap genoten. Op deze wijze werd hij aangewend om vluchtelingen en verstotenen op te nemen.

 "Ik ben getekend geworden door Math, de Natuur, alvorens onsterfelijk te worden. Mijn geboorteland is 

de sfeer van de zomersterren. 

De Belevendiger van de werelden had mij naast 

zijn troon, in het eerste sterrenstelsel, en ik ben 

een wonder waarvan de oorsprong niet 

bekend is ....."

Het is voor velen die het druïdisme bestuderen een bewezen feit, dat tussen de triaden van de Druïden en de leer van Pythagoras de gouden draad van Ariadne loopt. 

De triade van de drie-eenheid vindt men ook terug tussen de symbolen van de Katharen, want deze is de basis van de gnosis. 

De onsterfelijke ziel is het kostbare kleinood waarvoor de leerschool des levens doorlopen en doorleden moet worden. 

Deze onsterfelijkheid van de ziel herkennen we in de lyrische en schone woorden uit de Barddas:  

"Ik ben getekend geworden door de Natuur (Math) alvorens onsterfelijk te worden 

en van mijn dierlijke ziel een menselijke ziel te maken. 

Gwion heeft tussen mijn lippen (Gwion, Galaad, afgevaardigde van Gwenved) de drank der onsterfelijkheid gegoten die de Graal bevat, die hij bewaakt. 

De Graal van Karidwen, de Goddelijke Moeder..... .

Mijn geboorteland is de sfeer van de zomersterren. 

De Belevendiger van de werelden had mij 

naast zijn troon in het eerste zonnestelsel, 

en ik ben een wonder waarvan de oorsprong 

niet bekend is! 

Ik ben in Azië geweest, met Noach in de ark. 

Ik was in India toen Rome gebouwd werd. 

Ik heb hier de overlevenden van Troje begeleid. 

Ik zal tot aan de Dag des Oordeels op aarde zijn, 

en ik ben in staat een volledig universum te onderrichten. 

Idno en Heinin noemen mij Merlijn, maar 

de toekomstige koningen zullen mij Taliésin noemen..... " 

Deze woorden doen denken aan Het Lied van de Parel of het Lied van de Ziel, een gedicht waarvan zich alle gnostieken bedienden en waarvan de oorsprong, meent men, uit het apocriefe Thomas-evangelie komt, maar zijn wortels liggen veel dieper verankerd in de wereld: zij vonden bodem in Atlantis en Hyperborea, het land der gelukzaligen. 

Zo loopt de gouden draad van Hermes naar Pythagoras, dan naar de Stoïcijnen en Apollonius van Tyana, en nu naar de Druïden, die direct in contact kwamen met de oud-christelijke leringen of het gnostieke christendom. 

Merlijn, de druïdische priester, is een omstreden legendarische figuur geweest, die door henzelf beschouwd werd als een altijd aanwezige, een begeleider van de volkeren en de individuen, een Lichtzoon die incarneert in de generaties en zijn wijsheid ontvouwt voor hen, die luisteren willen. 

Ook de Druïden kenden de heilige getallen of de Negen Elementaire Vormen: 

"Als mijn schepping voltooid is, neem ik geen deel meer aan de geboorte uit een vader en een moeder, maar ben ik uit de Negen Elementaire Vormen, de Vrucht der Vruchten, de Vrucht van de Hoogste God, en uit de bloemen der bergen en de bloesem van de bomen 

en de struiken..... " 

De hoogste belevenis of het hoogste bereiken is, zoals het cijfer 9 aanduidt, op aarde te zijn, maar zijn vervulling in de hemelen te hebben. 

Dan is men tegelijkertijd in de bloemen van de bergen, de hoogten, en in de bloesem van bomen en struiken, de dalen of de diepte. 

Dan is men één met de natuur en met de hemelse ziel. 

Deze zinsneden lijken sprekend op die van Hermes Tresmegistos. Zij verwijzen naar de ziele-extase, de onthechting, de macht van de hemel die de ziel kan losmaken uit haar gevangenis. 

Die ziel moet door de negen heilige getallen heen, zoals duidelijk in de Tarot van Hermes *) te zien is en zoals tevens duidelijk in de Pythagorische getallenleer wordt uitgedrukt. 

De Negen Elementaire Vormen zijn de negen processen van omzetting, die elk van ons doorleeft. 

De Achtste vorm is de realisatie, die rust geeft aan de ziel; de Negende vorm is de instructieve vorm, waarbij de ziel zijn gelijken voorgaat, een stadium van het Heremietschap, het op de aarde, maar niet van de aarde zijn. 

"Negen is weer één....." zegt het Heksen-eenmaal-één. 

In de Negende elementaire vorm heeft de ziel zichzelf teruggevonden en is zij autonoom, volwassen, als schepping volmaakt. Het is de ziel die leert en lijdt; het is de ziel die beschikt over leven en dood. Zij kan de dood opheffen en het eeuwige leven leven en zo zij angst bezit voor de dood bevindt zij zich in de "onderwereld", waar alles zwaar is. 

"Daar waar zich weinig zielen en weinig leven bevindt en waar de dood het diepste is, daar is Anwn, de eerste afgrond. 

Daar waar het lichte en het licht is, de warmte, de onverbrekelijkheid en de onveranderlijkheid, bevindt zich het Leven. 

Daar waar zich de zwaarte bevindt, de koude. de duisternis, de verbreking, daar is de dood..... 

(Druïdisch) 

De eerste afgrond ligt dus in de sfeer van de levenloosheid, daar waar de ziel niet kan ademen en waar zij slechts sporadisch wordt aangeraakt. Dat is de sfeer die buiten de Negen Elementaire Getallen ligt, daar bevinden zich de ongeborenen op zoek naar de Een, het juiste Begin of de Eenheid. 

Daar waar het "lichte" is, dus het etherische dat niet door de zwaarte van de materie omlaaggetrokken kan worden, bevindt zich het Leven. 

Hoe materiëler de mens is ingesteld, des te "zwaarder" hij is, des te langzamer van trilling en moeilijk te bereiken voor het Licht of de etherische bemoeienis. 

Licht is warmte; het Licht is onveranderlijk aanwezig, slechts de duisternis begrijpt het niet. 

De ziel, als vonk van het Licht IS aanwezig, slechts de materie, de lichtloze mens, begrijpt dat niet. 

Als men zegt: "Ik heb geen ziel", heeft men zijn ziel ingesloten in de onwetendheid, en deze "onwetendheid" kan die ziel niet kennen. De Lichtzoon die zijn afkomst loochent sluit zijn Licht op in duisternis. De duisternis die als onwetendheid beschouwd wordt. 

Daar waar de koude, die bevriest, kristalliseert, en de duisternis, de onwetendheid, die nooit verlicht wordt, heersen, is de dood. 

De dood als lichtloosheid en dus levenloosheid. 

Voor de Druïde speelt het Leven zich af in de Cirkel van Abred, daar verkrijgt de mens de ziele-ervaringen, het is de sfeer tussen Anwn en Gwenved. 

Zo een Lichtzoon in Abred terechtkomt dankt hij dit aan de goddelijke Wil, en hij is erkentelijk dat hij de kans gekregen heeft om waarlijk mens te worden, een beeltenis Gods. 

Menswording begint vanuit het niets, gaat langs iets en eindigt weer in niets. Precies zoals het "Heksen-eenmaal-een" dit beschrijft. 

Hij, die zijn verblijf in de Cirkel van Abred niet waardeert, dit wegwerpt of verziekt, is onwaardig de Negen Elementaire Vormen te doorleven. Hier denken we aan de hoop uit de Doos van Pandora. 

Gekomen uit het geloof, een soort van intuïtief weten, een rustige zekerheid, gaat men naar de hoop, het leven in de Cirkel van Abred, en hier kan de mens het populaire woord: "Hoop doet leven" in de praktijk brengen. 

De wanhoop is als een zelfdoding en toont, volgens de Druïde, ondankbaarheid tegenover de Schepper naast wiens troon de ziel eenmaal gezeten was. 

Vandaar dat de Lichtzoon, onverschillig waar hij leeft, onverschillig zijn omstandigheden, de geestelijke hoop door zijn organisme voelt trillen, hem vervullende met energie. 

"In drie dingen gelijkt de mens op een demon: 

plaatsende valstrikken op de weg; 

vrezende een klein kind;  

zich verheugende in het kwaad....." 

Wellicht zijn dit voor de oppervlakkige lezer enigszins mysterieuze of kinderachtige woorden, doch voor de spirituele lezer zijn zij vol diepte.

Iemand, die zijn ziel belet om de goddelijke inspiratie op te nemen, is als een demon. De mens belet nooit een ziel, maar een demon belet deus; indien hij zich aan deus zou overgeven, dan zou hij zichzelf  moeten verliezen. 

De omzetting ligt in de ziel, met behulp van de aardse mens. 

Waarom gaat een mens zich wijden aan de ziel? 

Omdat deze ziel hem doorlicht en het aardse onbedwingbaar aangetrokken wordt door het hemelse of het goddelijke. Louter om te aanbidden. Niet om het te worden. 

Hij, die zegt: "Zou ik mijzelf al die moeiten getroosten terwille van de ziel?", bewijst een disharmonisch en een onwetende ziel geworden te zijn. Men kan de ziel niet scheiden van de mens; men kan niet zeggen: "Ziel, ga van mij." 

Zodra de ziel in iemand oplicht, krijgt hij te doen met demon en deus. Een demon is bang voor een "klein kind". 

Goliath werd gedood door David. 

De aeonen vrezen de inwonende zwakke Lichtkracht van de Pistis Sophia. **) Het demonische vreest het minimale goddelijke, omdat deus (licht) de duisternis absorbeert. 

Omdat gnosis of directe Kennis de onwetendheid opheft. 

Het "kleine kind" is de "kleine kracht", de vonk, die kan opvlammen tot een vuur, dat alles en allen doortrilt, verwarmt en verlicht. 

Zodra dit geschiedt is demon deus geworden. 

En de aardse mens zal deze deus aanbidden. 

Niemand ondervindt smart of pijn in het moment van een zielevervoering, integendeel. Dan klaagt het ego niet, noch verzint de demon trucs, noch hunkert het ego naar aardse geneugten. 

In het moment van ziele-extase vertoeft de ziel, d.w.z. de innerlijke mens, in de wereld van Gwenved, daar drinkt zij ambrozijn. 

Valt men daarna terug in de Cirkel van Abred, de tussenwereld, dan zal de genoten ervaring een leidsman zijn, iets dat de onwetendheid verjaagt, iets dat de smarten doorlicht en die demon verre houdt. Vandaar dat die momenten zich moeten verveelvuldigen, totdat zij één onafgebroken geheel worden. 

Dan wordt men als het "kleine kind" vreesloos, vol vertrouwen en hoop, niets schuwende, omdat men de angst niet kent. 

Zo is men van kind gekomen tot volwassenheid om daarna weer kind te worden, het kindschap Gods te beërven, zoals de christenen zeggen. 

In werkelijkheid is in ieder mens een volwassene en een kind, er is een volheid en een leegte, er is iets en niets. 

"Hij die zich verheugt in het kwade is als een demon". 

Iedereen die bewust het lichtloze volgt en praktiseert, waardoor hij zijn ziel bezwaart, is als een demon. 

De gevallen en onwillig geworden ziel leidt hem. In deze situatie kan niemand zeggen: "Ik heb dat niet geweten." 

De Lichtzoon, als geestelijk zoeker, gevoelt zeer wel wanneer hij afglijdt; negeert hij de waarschuwingen, dan komt er een moment waarop hij deze niet meer voelt en wordt hij dus louter materie, waarmede de demon speelt. Materie die bezield wordt door een demon is kwaadaardiger dan de materie die louter negatief of positief is. 

Kwaadaardige materie wordt be"zield". 

Dat bedoelde de Druïde met "zich verheugen in het kwaad". Het natuurlijke verheugt zich nooit in het kwaad, want het kent het kwade niet. De demonisch geworden gevallen ziel verheugt zich daarin, zich handhavende als demon. 

Deze demon kent nooit de drie voornaamste attributen van de verborgen god: "Kracht, Kennis en Liefde" . 

Zuiver een andere benaming van Geloof, Hoop en Liefde. 

Geloof is Kracht, Magie, het fundament. 

Kennis is de vrucht van de beeldende Hoop. De ziel geeft deze dóór zodra zij opnieuw goddelijk is. In de ineigen verborgen God leven deze drie begeleiders. 

Hij, die gelooft in de ware zin des woords, dus buiten alle dogma's en uiterlijke vormen om, bezit Kracht. 

De Kracht, die hem doet hopen. De Kracht, die hem de doos van Pandora doet weerstaan en dóór zijn verschrikkingen heen de Hoop op de bodem vindt. 

De Hoop die hem de gnosis schenkt, een Kennis die niet aangetast kan worden door de onwetenden, noch door de ziellozen. 

En tenslotte de veel omstreden Liefde, die zich uitdrukt in heilbegeren en in innerlijke adeldom. ***) 

De Liefde die de ziel naar de geest dringt en nooit stilstand, koude en onwetendheid animeert. 

Liefde is warmte en licht. Iemand, die Liefde kent, gevoelt zich licht, is dit anders dan kent hij de Liefde niet. 

Iemand, die Liefde (die Plato vergelijkt met Eros, de bindende factor die de chaos ordent) gevoelt, bezit zowel Geloof als Hoop, Kracht als Kennis ****) 

Alle goddelijke aanrakingen en alle demonische werkingen bestaan uit drie, zei de Druïde, want drie is het fundament van alles. In de getallenleer zowel als in de Tarot komen we deze opvatting tegen. 

De drie-eenheid vernieuwt alles. Hij is niet nieuw, maar hij vernieuwt. Uit zichzelf baart de twee de Vrucht. En deze Vrucht neemt gestalte aan langs de weg van de Negen Elementaire Vormen. 

Wie kennis draagt van deze Negen Elementaire Vormen bevindt zich in de universele wijsheid. Een wijsheid die wijs maakt. Een wijsheid die gnostiek maakt. Een wijsheid die Liefde doet ontwaken. De Liefde is de eeuwige verbintenis tussen ziel en geest. Een onuitwisbare Liefde, gehaat door demon. Niemand kan die Liefde zomaar oproepen; zij groeit. 

Groeit in Kracht en Kennis. Kennis van het verborgene, de hoop die de horizon verlicht, niettegenstaande de medemensen dit licht niet bemerken. 

Een Lichtzoon is in werkelijkheid een Zoon van het Universum, en zo zal zijn innerlijke bewogenheid, zijn gedachten, zijn gevoelens, al de aspecten van zijn leven, het stempel van de universaliteit dragen. 

Universaliteit maakt hem niet heilig, maar maakt hem wel tot een microkosmos, als beeltenis van de macrokosmos. 

Heiliging gaat gepaard met Kracht, Kennis en Liefde. 

Niemand kan één van deze drie ontvluchten of negeren. 

Iemand, die krachteloos is, is ongelovig, hij kent zijn innerlijke God niet. 

Iemand, die onwetend is, ziet de gouden draad van Ariadne niet, die zijn innerlijke God spint om hem een weg te wijzen. 

Iemand, die liefdeloos is tegenover zijn ziel en degenen die van zijn goddelijke Ras zijn, tegenover zijn naasten en al het levende, wil niet verbonden worden met DE Levende. 

Hij is beslist geen geestelijke zoeker. 

De drie goddelijke attributen vervolmaken zich al naar de mate men hen gebruikt, en in de praktijk bewijzen zij hun duurzaamheid. 

Hij, die meent een Lichtzoon te zijn, laat hij arbeiden aan de triade van het Eiland van Bretagne: 

"Kracht (Geloof), Kennis (Hoop) en de Liefde waardoor de ziel behouden wordt." 

De geciteerde druïdische triaden werden ontnomen uit: "Au pied du Menhir" van Robert Ambelain. 

*) De Tarot van Memphis. 

**) Het gnostieke evangelie van de Pistis Sophia. 

***) Innerlijke adeldom en heilbegeren zijn twee van de zeven oerdeugden. Zie: De levensboom der Oerdeugden - Uitg. Ercee. 

****) Een vergelijking van geloof, hoop en liefde met de eerste drie kaarten van de Tarot. Zie: De fundamentele Driehoek - Uitg. Ercee. 

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene