De schoonheid van Uw Levensboom
is als een wonder, Heer,
dat mijn verborgen zintuigen opent
voor de bronnen van Uw goddelijke Zijn.
Zijn bladerenkroon omsluit mijn denken
als een geheimenis
en fluistert in het oor van mijn ziel
de wijsheid van het begin en het einde.
Tussen de wortels van zijn krachtige stam
voel ik de sappen in hun levensritme opstijgen,
die het beneden met het boven verbinden.
Laat mij worden als Uw Levensboom,
een loot aan de stam der geroepenen,
die hun arbeid in het paradijs in het midden
verrichten.
De gnostiek baseert zich op een wereld, die totaal verschilt van de gewone zichtbare wereld.
Elke gnosisdrager kent de "verlichting", waardoor zijn denken de grens van de logica passeert en hij zijn Kennis gaat putten uit een onaardse bron. De Zenmeesters spreken over het rationale en het irrationale denken; de gnostieken spraken over een hemelse gnosis, die zij beërven konden indien zij het waagden met hun ziele-weten en hartkennis.
Zij hadden niets tegen filosofie en wetenschap, integendeel, alle leiders der gnostieken waren zeer onderlegde denkers. Zij zochten echter een evenwicht tussen hun menselijke kennis en een religio, een hartverbintenis met de Bron.
Vandaar dat zij, die een weg zoeken naar de gnosis, allereerst hun "verloren Weten" moeten terugvinden.
Hij, die niet denken kan over de dingen die hem worden onderwezen, hij zal nooit in staat zijn via het inzicht tot zelfherkenning en zo tot geestelijke openbaring te komen. Het denken, d.w.z. de rede, neemt in de gnostiek, evenals in de alchemie, een belangrijke plaats in.
Vanaf de oudste tijden hebben de gnostieken getracht bij de gelovigen hun redelijke denken te ontwikkelen. De slaaf die redelijk begint te denken zal zich gaan verwonderen over zijn positie; de orthodoxe gelovige die redelijk gaat denken, zal de tegenstellingen binnen zijn orthodoxie herkennen.
Het denken verzet zich tegen imitatie; het maakt de mens autonoom en dus is het de eerste aanleiding tot ketterij. Zelfs het zich verdiepen in de wetten der natuur vraagt een redelijk denkvermogen; men kan van een onnadenkend, oppervlakkig mens niet verwachten dat hij zich verdiept in de grootse wonderen binnen het heelal.
Het denkvermogen staat de intuïtieve kennis-des-harten bij, via het weten binnen het denkvermogen komt men tot het ge-weten des
harten. De mens kan een minimum aan intuïtie bezitten en zijn ge-weten lijkt vrijwel geheel verloren te zijn gegaan en plaats te hebben gemaakt voor een onwetendheid, een gewetenloosheid, of een elastieken geweten.
Wanneer iemand iets "niet voor zijn geweten kan verantwoorden", betekent dat altijd, dat zijn intuïtie zich ertegen verzet.
Gewetenskracht gaat via het denkvermogen en herstelt zich daarna in het hart, als een hernieuwde geestelijke Kennis.
Het geweten is de positieve tegenhanger van de intuïtie.
Een mens, die leeft naar intuïtie en geweten - zuiver vanuit de spiritualiteit bezien en dus niet als moraal genomen -
wil zich voorbereiden op een spirituele weg.
Deze intuïtief gewetensvolle levenshouding voert de mens absoluut naar de spiritualiteit, omdat zowel de intuïtie als geweten onbegrensde mogelijkheden bezitten en nooit stilstand kennen, aldus niet begrensd willen worden door menselijke beperkingen.
De hunkering van velen naar een meer serieuze of spirituele levenshouding komt voort uit een heimwee, dat hun intuïtieve ziel beroert. Zoals al eens gezegd is: instinkt is niet te vergelijken met intuïtie; velen hebben een instinctief vermogen, kunnen daarmede allerlei situaties aanvoelen, maar intuïtie is veel verfijnder, het berust op een zielensensibiliteit en heeft altijd met spiritualiteit te maken.
Wanneer deze ziele-gevoeligheid in rede kan worden overgezet wordt het ge-weten, kennis, oerweten.
Daarvoor is soms maar een kleine gebeurtenis nodig; wat men intuïtief kent kan door enkele aangehoorde woorden plotseling een weten worden. Een weten dat men onafhankelijk van anderen kan verdedigen en verdiepen.
Dan gaat de individuele gnosis meespreken.
De oude gnostieke gemeenschappen, soms noemt men het kloostergemeenschappen, waarbinnen de jonge Parfaits hun steun zochten en waar de gelovigen soms bijeenkomsten bijwoonden, waar de Parfaits en de Bonshommes dikwijls blijvend woonden en van waaruit zij de wereld introkken, werden altijd geleid door Parfaits en Bonshommes, mensen die individueel de gnosis kenden en deze zelfstandig in de wereld konden uitdragen.
Een spirituele gemeenschap staat en valt met zijn Parfaits, zoals maatschappelijke groeperingen veelal bestaan bij de gratie van hun leider.
Alle oude gnostieken hebben zich op een gegeven moment verenigd in een gemeenschap, in scholen of zg. kloosters, waarin een kern van Parfaits blijvend aanwezig was om de gnosis levend te houden.
Het ging niet zo zeer om de leer, zoals de historici menen, maar het ging vooral om de individuele kracht van de Parfaits, die zich altijd fundeerde op een persoonlijke Kennis.
Onwetenden menen zo dikwijls dat een geïnspireerd mens zijn kennis van voorgangers of uit literatuur betrekt, daar de intellectuele en ook de onwetende mens, altijd zijn aangewezen op het aanleren van kennis en zich dus niet kan voorstellen dat de gnostieken Kennis extraheerden uit een onzichtbare wereld, waarmede zij via hart en ziel in verbinding stonden.
De schijnbaar verlorengegane oerkennis blijft in de kosmos aanwezig, zodat de spiritualist deze slechts behoeft te inhaleren met zijn innerlijke vermogens.
In een spirituele gemeenschap behoort een vibratieveld gespreid te worden, waarbinnen allen in staat zullen zijn met hun innerlijke zintuigen de ongesproken en ongeschreven Kennis af te tasten. Zulk een gemeenschap kent het evenwicht tussen stilte en activiteit en zelfs tijdens de activiteit moet het mogelijk zijn, dat de ziel een binding behoudt met deze alomtegenwoordige gnosis, waaruit ieder het zijne put, datgene wat hij bevatten kan.
Het funderen van een gemeenschap van gnostieken is een waagstuk. De hedendaagse mens is zo ver afgedwaald van zijn oerweten en zijn intuïtieve vermogen en hij is zo ongeduldig en vaak zo cynisch geworden, dat het hem bijna onmogelijk is geworden zijn zo fijngevoelige innerlijke zintuigen in gebruik te nemen.
Je kunt je voorstellen dat mensen, die slechts op deze geestelijke realisatie zijn gericht, zich totaal niet interesseren voor uiterlijke zaken, voor bouwproblemen, materiële afwerkingen, uiterlijke smaakkwesties, enz.
Het doet er niet zoveel toe waar een spiritueel groepje zijn gnosis belijdt, want het is slechts van belang of zij deze en hoe zij deze belijdt.
De Katharen beleden hun gnosis in de grotten, andere groeperingen verbleven in de vrije natuur, weer anderen kenden kelders of kastelen, schuren dan wel hutten als concentratiepunten.
De mens neemt altijd zichzelf mede, onverschillig waarheen.
Wanneer men zich verzamelt op een oud gnostiek brandpunt, is de bodem met overeenkomstige trillingen doordrengd.
Elk intuïtief mens ervaart dit.
Nu kunnen er twee dingen gebeuren: men wordt erdoor verontrust, hetgeen bewijst dat men een innerlijk gespannen en onevenwichtig mens is, onwaarachtig levend; of men kan zich uiterst gelukkig gevoelen en de trillingen als 't ware indrinken.
Sommige mensen voelen zich geïrriteerd wanneer zij oude Kathaarse plaatsen bezoeken, vooral dáár waar de vibratie nog aanwezig is. Iedereen gevoelt zich harmonisch wanneer er contact is met de eigen trilling, onverschillig in welke mate. Het Katharisme liet, naast bewondering, ook een intense angst na bij de volgende generaties. Een bodem neemt zowel de smart als de geestelijke kracht op; aangrijpende gebeurtenissen blijven nog lang in het etherische gebied boven de betreffende grond aanwezig. Zo hangt boven verschillende Kathaarse plaatsen nog de ervaring van de angst en bij hen, die nog niet een volkomen spirituele kracht bezitten, is angst een zeer diep wortelende emotie en kan zelfs een ziele-angst worden.
Deze etherische herinnering kan aldus de huidige bewoners beïnvloeden, indien deze daartegen geen weerstand bezitten. In de grotten van Lombrives *) kende men geestelijke verlichting, maar ook immense angsten; later kwam daarbij nog de criminele mentaliteit van de misdadigersbende die, in een volgend tijdperk daarin gewoond heeft, en zo ondergaan intuïtieve mensen een geheel scala van emoties, waarbij vaak de over hen vallende angst overheerst, indien zij o.a. de genoemde grotten bezoeken.
Om een gnostieke gemeenschap te funderen moeten er Parfaits aanwezig zijn en een Parfait wordt men pas wanneer men allereerst zijn inzicht heeft ontwikkeld, terwijl daarnaast een geestelijke hunkering en een bewust weten aanwezig behoren te zijn. Een Parfait wordt men niet uit impulsiviteit, noch uit een flakkerend enthousiasme, dat is als een hoog oplaaiend, maar kortstondig strovuur. Parfait wordt men uit innerlijke drang, een nooit aflatende drang, die levenslang duurt.
Men kan de Parfaits extraheren uit alle lagen van een bevolking, uit diverse denkrichtingen, de gnostieke inspiratie zullen zij altijd gemeen hebben, een gnosis die ontsnapt aan de begrenzing van het brein.
De "extase" waar o.a. Meester Eckehardt over spreekt, was bij de gnostieken eveneens bekend, maar zij was niet uitsluitend mystiek, op gevoelsbasis, zij was tevens gebaseerd op een bovenmenselijke Rede. (Het Denken waarop Hermes Tresmegistos doelt in zijn hymnen)
Deze gnostieke "extase" komt enigszins overeen met het Satori van het Zenboeddhisme, het is de vereniging van geest en ziel, van Shiva en Sati.
Uit deze gnostieke extase bleef een herinnering aan de gnosis achter. Maar wat is er voor wezenlijk verschil tussen de gnostieke extase en die van Meester Eckehardt b.v.?
In werkelijkheid is er geen onderscheid. Elk waarachtig spiritueel mens, die op weg is naar de vereniging van ziel en geest, zal zijn momenten van extase kennen; hoe meer hij een eenheid tussen intuïtie en geweten heeft bereikt, des te gemakkelijker zal het hem vallen datgene wat hem overgereikt wordt mede te delen aan anderen.
Hetzij door zijn uitstraling, hetzij door zijn woord, hetzij door zijn mede-leven; onverschillig langs welke weg deze overdracht gaat, zijn instrumentarium zal altijd in staat zijn een tè veel aan spirituele trillingen af te laten vloeien.
Zolang men in een stoffelijk lichaam leeft, kan men een tè veel aan geestelijke kracht ontvangen, d.w.z. de spirituele innerlijke spanning wordt overmachtig en indien het ego harmonisch samenwerkt met de geest, kan dit teveel afvloeien, ten behoeve van de naasten.
De lichamelijke zintuigen kunnen soms de overmaat aan geest niet bevatten, zoals men wel eens zeggen kan: "het is me tè veel geworden, ik moet het uiten! "
Zo kan de geest van iemand vloeien zonder dat hij daardoor zelf ontledigd wordt. Op dat moment is hij een doorvoerkanaal.
Gelijk water in een koperen leiding zijn kracht behoudt. zo behoudt de ontvankelijke, meebewegende mens de kracht des geestes en geeft deze rein en krachtig door.
Niemand kan de mens verbieden te zijn zoals hij is, want slechts door waarachtigheid komt de mens tot kennis en ervaringen; zodra echter een gemeenschap wordt gefundeerd waarbinnen de gnosis af- en aanvloeit, moet die gehele gemeenschap zijn als een koperen leiding, die de kracht der gnosis bewaart, èn deze dus in haar oorspronkelijke staat kan doorgeven. Het is de mens eigen alles te bezien via zijn eigen bril, want hij bezit geen andere mogelijkheid. Daarom kleurt hij zijn naasten en zijn omgeving met zijn eigen penseel, en wie zegt dat dit de juiste kleuren zijn?
De overtuiging der oude gnostieken van: "Ik ben een niets", kwam niet voort uit minderwaardigheid, noch uit schijndevotie, maar was eerder een vreugdevolle ontdekking, als gevolg van een confrontatie met iets overweldigends, zoals men bv. onder een sterrenhemel kan staan en zich, met een gevoel van bijna tastbare vreugde, ineen voelt schrompelen tot een niets, hoewel men door blijdschap omvat wordt. Het is de sensatie ergens middenin te staan, er deel aan te hebben en verheugd te zijn dat men een "niets" kan zijn, zodat men dat grootse in ieder geval niet kan bederven!
Dan klinken de woorden: "Ik ben niets" geheel anders!
Dan is men, via inzicht en gnostieke extase, gekomen tot de top van een berg: de berg van inzicht en kennis, waar wondere uitzichten onthuld worden, ervaringen die men niet missen mocht, en bovenop die berg komt dan dat zekere weten dat men, gelukkig, niets is en toch alles.
Dan komt men aan die grens van zijn en niet-zijn, van tegenstellingen die elkander raken, van dat Satori van Zen, die niet met het rationele denken te vatten is.
Zij, die zulk een ervaring kennen en deze wensen te continueren, zij zullen in staat zijn om in de aloude, hernieuwde gnostieke gemeenschap te leven, want zij zullen de gnosis kennen en zij zullen àlles in het werk stellen om deze gnosis te behouden, uit te dragen en te verdiepen.
Als we zeggen: "alles in 't werk stellen", bedoelen wij niet fanatiek achter bepaalde taken aanhollen, maar bedoelen daarmede: hij zal zijn leven willen verliezen om Het te kunnen behouden en zij, die hun gnosis ontmoet hebben, zij weten waarover hier gesproken wordt.
Spirituele zoekers zijn allen pelgrims op weg naar hun oorspronkelijke Tehuis.
Daarom: moge de Heer van alle Leven hen geleiden tot het Goede Einde.
De Diepe Vrede van Bethlehem zij met hen allen tot aan de dag van hun blijde Thuiskomst.
*) in de Pyreneeën bij Ussat-les-Bains. Frankrijk.