Een stukje stoïcijnse gnostiek

Gij wilt filosoof worden.  

Bereidt u zich erop voor te worden bespot, 

en weest ervan verzekerd dat het volk 

u zal nafluiten en zeggen: 

"Deze filosoof is van de ene op de andere dag 

tot ons gekomen. 

Vanwaar komen deze arrogant 

opgetrokken wenkbrauwen?" 

Voor u zal er geen hoogmoed zijn, 

maar houdt u tot 't uiterste vast 

aan wat u het beste en het schoonste schijnt....." 

Uit: Les Stoïciens - textes choisis.

"God is een fluïdum, zich uitbreidende in heel de wereld." 

(Aetius - Stoïcijnen) 

Op reis door de gebieden van de filosofie ontmoet men hoogstaande denkers, mensen die uit zichzelf een onaardse gedachte voortbrachten; onder hen zijn vele Stoïcijnen, filosofen uit de eerste eeuwen van onze jaartelling, waarop heden de atheïsten zich nogal eens willen baseren, omdat, zo zegt de hedendaagse atheïst, zij noch in het goddelijke noch in God geloofden en alles terugvoerden op de mens. 

De spiritualist herkent bij verschillende Stoïcijnen, die zo belangrijk zijn geweest voor de ontwikkeling van de filosofie, echter de universeel gnostieke idee, die geenszins atheïstisch is, maar slechts het menselijke denken bepaalt bij de macht van de ether, de onaantastbaarheid en het oppergezag van Zeus-Jupiter. 

Geen Stoïcijn is zo onwetend geweest, dat hij in Zeus een afgod zag, maar hij zag hem als het oorzakelijke begin en het einde waarin alle vorm zich oplost. 

Met de Chaldeeën wisten zij dat het begin en het einde zich bevinden in de ether; in dit opzicht waren zij verder dan de hedendaagse wetenschap, die nog alle mogelijke moeite doet om deze zienswijze te bevestigen. Zij zagen God als een fluïdum dat de hele wereld doortrekt en de motor, of de bron daarvan, is Zeus-Jupiter.  

De Chinese filosofie heeft het over Ch'i. 

Deze Ch'i is tegelijk goddelijk en aards; hieruit komen de wet van oorzaak en gevolg en de tegenstellingen; volgens de Stoïcijnse opvatting is uit Zeus ook de mens: deels etherisch, deels grofstoffelijk. 

God was voor hen een trilling die verbonden is met de materie, een ether die de materie doorstraalt en die dus eveneens de mens leidt en omhult; de ziel bestaat ook uit ether en begeleidt het aardse lichaam. 

"Die ziel is een ingeschapen pneuma, dat zich voortdurend door geheel het lichaam verbreidt, zolang de normale levensadem ter beschikking blijft van dit lichaam....." 

(Les Stoïciens) 

In de ziel ligt de oorzaak van leven en de regeling van de adem of het behoud van de levensadem. Deze zienswijze treft men in allerlei oude leringen aan: Henoch, China, Zen en ook bij de oude gnostieken van de eerste eeuw. 

Op deze oude zienswijze baseert zich o.a. de ademhalingstechniek, die in zijn methodiek een zwakke afschaduwing is van de oorspronkelijke spirituele overtuiging. De adem, souffle of pneuma is de drager van Ch'i, van de ether of de hemelen. En de hemelsen bezitten iets van het goddelijke, van Zeus of Jupiter, de stralende, die zo veel van God in zich behouden heeft. 

Jupiter is de weldoener van de natuur, ook de astroloog erkent dit. De ether is eveneens weldadig voor de natuur en dus ook voor de natuurlijke mens, maar eveneens voor de geestelijke mens, omdat de ether drager is van de goddelijke trillingen. *) 

De adem, met als organen de neus en de longen, neemt deze goddelijke trilling uit de ether in zich op, indien de ziel in de betrokken mens werkzaam is. 

De longen en de neus zorgen voor de tweede ether, de natuurlijke levenstrilling; de lever en de ogen zorgen voor de eerste ether, die waardoor het onzichtbare lichaam wordt in stand gehouden. Gebrek aan adem, of een gestoorde ademhaling, leidt tot twee resultaten: benauwdheid of angst en depressies. 

Dit zijn verschijnselen die men bij alle psychosomatische ziekten tegenkomt, waaronder de z.g. volksziekten. 

Onthoudt men het hart de lucht, waarin de ether is, dan verstikt men het ingeschapen geluksgevoel. Het verdere gevolg is dat zo de levensenergie wordt afgeremd en aldus de mens van zijn leven berooft. 

Het verlies van de wetenschap omtrent de ether, waaronder de etherische werkingen van de planeten, zoals van Zeus-Jupiter, 

leidde de mens naar een levensverenging, naar angsten en depressies. Onze tijd wordt gekenmerkt door de onwetendheid omtrent de ether, al komt daar de laatste tijd enige verandering in. 

De feiten dwingen de mens tot deze verandering. 

Het atheïsme, dat het goddelijke en god niet wil erkennen, maakt van de mens een robot; terwijl alle godsdiensten die de oude wijsheid verbannen naar het rijk van het demonisme, de mens de diepte van de natuurlijke wijsheid onthouden. 

Het blijkt duidelijk dat de mens het geluk, de ziele-expressie, nodig heeft om gelukkig en gezond te blijven. Discussies over het goddelijke wezen blijven gebonden aan de zieleexpressie van het individu, in zoverre deze dat goddelijke wezen doorgeeft. 

God kennen is het goddelijke bezitten, beter gezegd, daardoor "bezeten" worden. Zeus-Jupiter, als de stralende of Vader Ether, is het hoogste aanzicht van de natuur: door Zeus te dienen, houdt men zichzelf gezond en geschikt als doorvoerkanaal voor het goddelijke. (Denk hier aan de smaragd en de kleur groen) 

Ontkenning en verwaarlozing van de ziel is als het lichaam en het denken zijn levensmotor ontnemen met als gevolg ziekten en/of depressieve gedachten. Men behoeft het begrip "ziel" niet te erkennen, men mag haar bij allerlei andere namen noemen, maar elk mens lééft via haar. 

De Lichtzoon benut vooral het goddelijke deel van deze ziel, de natuurzoon benut vooral het aardse deel en beiden kunnen hun deel misbruiken. Beiden kunnen zich daarvan verwijderen en zichzelf verzieken, lichamelijk en geestelijk. 

De Lichtzoon, die zijn deel negeert, zal daardoor voornamelijk psychosomatische of psychische stoornissen ondervinden. 

Onze tijd bewijst dat er vele Lichtzonen op aarde zijn, gezien de toename van de psychische stoornissen. De psyche lijdt door gebrek aan pneuma, geestelijke adem. 

Bij de Lichtzoon lijdt allereerst de psyche en dan het lichaam. 

De psyche brengt via zijn pneuma de gnosis voort. 

Het intellect is het product van het aardse deel van de ziel.

Het duurzame geluk komt uit de gnosis van psyche en pneuma; iemand die gelukkig is ademt heilzaam. 

Niet de ademhalingstechniek maakt hem gelukkig, maar de psyche die door het pneuma wordt gevoed. 

De waarachtige Stoïcijn deed alles om zijn ziel levend te houden, vandaar zijn aversie tegen allerlei decadente pleziertjes: deze brengen geen innerlijke vrede, noch vreugde en dus geen pneuma of harmonie, net zomin als dwingende verplichtingen, die het hart een gruwel zijn, de mens heling, heiliging of geluk zullen brengen. 

De mens is zichzelf een vijand en daardoor knecht hij zijn ziel. 

In oorsprong stond hij neutraal tegenover zichzelf, maar nu hij zichzelf tot een obstakel is geworden, heeft men allerlei methoden en leringen uitgedacht om hem van deze belasting af te helpen. Het gevecht van de mens met zichzelf is een uitwas van de gevestigde godsdiensten: de zelfkastijding, het schuldcomplex, het doorlopend bezig zijn met zichzelf, waardoor hij zich verziekt, dat hem angstig maakt en hem tenslotte tot een soort zelfhaat brengt. 

Hij verziekt of vernietigt langzaam dat unieke instrument waarmede de ziel haar terugweg moet ontdekken. Dan is de gnosis, de gedachte geschapen uit pneuma en psyche, veraf en krijgt men al die misvattingen rond een woord en dat wanbegrip tussen mensen. 

Men behoeft niet in God te geloven, iets waartegen atheïsten protesteren, omdat zij evenmin weten waar God is, maar men moet gode leven, omdat men anders geen leven heeft. Dat is gnosis. Denken uit God, Die in pneuma en psyche is. 

Dat is eigenlijk ook de opzet van mediteren: denken uit God door middel van pneuma en psyche. 

Niemand kan door dwang tot meditatie komen, omdat dwang de mens niet van binnenuit opent, maar integendeel hem toesluit. 

Een spiritueel mens heeft geen behoefte aan een kleuterschool, want hij accepteert de verantwoording voor zichzelf en zijn ziel. 

Uit de vrijwillige, ongedwongen, maar vanuit de hunkering opwellende gnosis, wordt een spirituele gemeenschap geboren. Een onvergankelijke gemeenschap, individueel en gezamenlijk, met het individu dat diepte en hoogte kent en daardoor het individuele en het gemeenschappelijke eert. 

De lofzang die de Stoïcijnen aan Zeus-Jupiter opdroegen is ongeveer dezelfde die Hermes aan zijn God opdroeg: 

"Maar, O Zeus, Vader van alle waarden. 

Gij. die verborgen zijt in de sombere wolken en de bliksem, redt de mensen van hun ongelukkige onwetendheid, 

verjaag deze uit hun ziel, O Vader, 

en maak dat zij de gedachte zullen verkrijgen, 

waaruit Gij alle dingen in gerechtigheid overheerst..... " 

"Wordt in uw denken één met het Denken Gods," zegt Hermes. 

De Stoïcijn smeekt om de gedachte waarin Zeus-Jupiter zich verbergt, opdat alles in hem en om hem harmonie zal worden.

Het is wederom de eenheid of de harmonische wisselwerking zoeken van yin-yang of de opperste kracht: Ch'i, die Tai Chi doorgeeft. Er is niets nieuws onder de zon. We moeten beslist niet denken dat onze huidige denkwijze ons de gnosis of de geest nader brengt dan de denkwijze uit de oudheid. Ook moeten we niet menen, dat het denken uit het westen verschilt van het denken uit het oosten: doordat de mens zichzelf een obstakel werd, scheidde hij de universele gedachte in gedeelten, die zich laten onderbrengen in landstreken of volksaard. 

De mens scheidde in zichzelf het licht van het duister, oordeelde de nacht dikwijls als onnut en de dag als het nuttige. 

Hij verdeelde de kleuren en veroorzaakte hun onderlinge vijandschap; hij voegde het kunstmatige toe aan het natuurlijke en bedierf daardoor de natuur. Zoals de mens is, zo leeft hij, zo drukt hij zich uit, zo vormt hij zijn omgeving. 

De verdeeldheid voerde hem steeds verder van de geest en hij was niet meer bij machte de lofzangen tot Zeus-Jupiter, de weldoener van de natuur, te zingen, omdat hij zijn eigen natuur niet meer kende, deze zelfs ging vervloeken. 

Hij, die zijn ingeschapen ziel, zijn pneuma, niet liefheeft of niet kent, hoe kan hij Zeus, Jupiter of God liefhebben uit wie deze ziel voortgekomen is? 

De atheïst kent God niet, omdat hij zijn eigen psyche niet meer kent of erkent. De godsdienstfanaticus aanbidt God als een strenge vader, die hem straft en pijnigt zodra hij fouten begaat of hem beloont als hij goed handelt. 

Uit dit verwrongen gedachtebeeld schiep hij een gigantische kleuterschool, waarin mensen of zielen tot onwetenden werden gereduceerd, die nimmer alleen tot de gnosis zouden kunnen komen, die het geluk des harten of de Diepe Vrede zou voortbrengen, de Diepe Vrede die tegelijkertijd een weldaad voor de natuur is. 

De Diepe Vrede, die van etherisch-Jupiterische aard is, en die begint in de ziel, zich uitbreidt in het hart en zich toont in de adem. 

Gode zij dank is al het oude in staat om nieuw te worden, en al het nieuwe kan zich verliezen in het oude, er is geen onderbreking van deze cyclus; in de mens is het "oeroude" aanleiding om de dagelijkse dingen te vernieuwen en zo zal het nieuwe zich aan hem declareren of hem tot levensvreugde aanzetten. Zo wordt het nieuwe nooit oppervlakkig en het oude nooit stoffig: hun wortels ontmoeten elkander eensgezind in de eeuwigheid, in die sfeer waaruit de oude wijzen hebben geput en de jonge wijzen putten; daar zal nooit verveling zijn of eindigheid, nooit oververzadiging, noch ledigheid. 

Het ledige paart zich aan de volheid, zoals het oude zich paart aan het nieuwe en tezamen worden zij een gnostieke eenheid: een kind van water en vuur, een kind dat uit de dauw des hemels voortgebracht werd. 

De dauw des hemels valt elke dag op aarde, zoals de mens elke dag zijn eigen dauw des hemels moet ontvangen en deze is alom, zodra hij maar ziende wordt. Als hij maar bereid is zijn lotus der ziel te openen en van zichzelf geen atheïst maakt, noch een godsdienstfanaticus, omdat hij gemakzuchtig is, maar zichzelf herstelt in de waarachtige mens, zoals de Stoïcijnen en de gnostieken deze aanduiden, volgende zijn aardse en zijn hemelse natuur. 

Zijn aarde kan niet bestaan zonder hemel, hij zou uitdrogen; zijn hemel kan niet bestaan zonder aarde, hij zou door donder en bliksem vaneengescheurd worden, de aarde verbrandende. 

Hij, die een godsdienstfanaticus is, meent, dat de hemel er is om zijn zonnewagen als autobaan te dienen en de paarden zullen op hol slaan, zodat Zeus-Jupiter, de weldoener van de natuur, hem zal moeten redden, vervloeken of vernietigen. 

Hij, die de aarde aanbidt, de uiterlijke natuur vereert om haar schoonheid, hij zal smartelijk getroffen worden door de vergankelijkheid en zichzelf als vergankelijk ervaren. In hem zal geen duurzaamheid zijn als vrucht van de goddelijke ziel. Aldus zal het geluk hem verlaten en de winden en de vuren, de aarde en de wateren zullen hem niet gehoorzamen, zodat hij hun speelbal wordt. 

Ziet, gij zijt hemel en aarde, hoogte en diepte en gij zijt geplaatst tussen beide, omdat gij van beide naturen iets in u hebt. 

Zo zult gij beide moeten kennen en de ziel van beide moeten voeden en het geluk en de Diepe Vrede vinden, die voortgebracht zullen worden door hun eenheid. 

Weest niet beangst, weest niet beangst, aarzelt niet, maar ga over de brug tussen hoogte en diepte en zie hoe de boog des hemels zich weerkaatst in de heldere rivier, die onder de brug doorstroomt en weet dat gij moet zijn als de hemelboog en als de heldere stroom. 

Werp daarom al die benauwenissen af en herken in vreugde en dankbaarheid hetgeen de opdracht vanuit hemel en aarde is: de Diepe Vrede te spreiden die weldadig is voor alles en allen. 

" Want de ziel, mijn Zoon, is gevormd uit Mijn Geest, 

Uw Schepper, en de winden, het pneuma, die de fluisteringen van Mijn Gedachte tot u voeren..... 

*) We laten hier buiten beschouwing dat de ether ook de drager van het antigoddelijke kan zijn. 

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene