De proeftijd

Het is steeds weer tragisch om te bemerken dat de zo hoog ontwikkelde en autonome mens van de 20ste eeuw zulk een hoge prijs heeft moeten betalen voor zijn individuele ontwikkeling.

momenteel zoekt men een terugweg naar de eenvoud en de natuur-verbintenis uit het verleden. De mens gaat zijn tekort bemerken en probeert zijn evenwicht te herstellen. 

Er zijn talloze religieuze groeperingen; duizenden mensen zoeken een alternatieve levenshouding, evenzo velen trachten hun geloof te behouden, opdat hun leven inhoud zal hebben en toch lijkt het vroeg-middeleeuwse verleden met zijn gnostieke sekten, zijn principiële en natuurlijke levensopvatting, niet meer te kunnen wederkeren. 

De mentaliteit van de mens is veranderd. 

Bovendien wordt hij dermate in beslag genomen door het moderne maatschappelijke leven, dat religie of spiritualiteit slechts een opluistering daarvan is geworden en geen hoofdzaak meer is. 

Het excuus "de tijden zijn veranderd, men kan geen principieel religieus leven meer leiden", is natuurlijk een doorzichtige uitvlucht voor degenen, die liever het materiële leven belijden.  

De luciferische greep heeft blijkbaar de maatschappij vrijwel ontdaan van een spirituele inspiratie, en zo schijnt toch de tijd naderbij te komen waarin, zoals van oudsher geschiedde, een ingreep van buitenaf noodzakelijk wordt.  

De Bogomielen hadden in Bosnië, in Pogesa, zo rond de 13de eeuw een kleine 10.000 Parfaits, zegt de historicus. 

Als ons nu een beeld voor ogen komt van de grote oosterse bewegingen met hun honderdduizenden volgelingen, dan verwarren we spiritualiteit met religieuze massa-meetingen. Een Parfait was iemand die zijn overtuiging beleed, d.w.z. niet slechts een principiële levenshouding volgde, maar vooral tot die overtuiging geworden was. 

Om een Parfait te worden behoefde men geen uiterlijke wetten te volgen, geen plichten vervullen op straffe van hel of verdoemenis, maar men moest van binnenuit zijn gehele leven omwenden. Dat is het kernpunt. 

Enkele eeuwen geleden deed de mens dit volkomen natuurlijk, omdat hij zijn hart volgde. Heden komen dezulken in grote opmaak in de krant of worden voor radio of L

t.v. geïnterviewd, omdat zij een unicum zijn. Zij worden door hun medemensen bespot dan wel heimelijk bewonderd, omdat deze zelf zo graag zouden willen zijn als zij, maar niet durven. 

Je leven omwenden is tegenwoordig zwaarder, omdat de materiële banden sterker zijn, zwaarder drukken en de mens dermate met die materie vergroeid is, dat hij toch gaarne enige van die banden zou willen bewaren. 

Als toekomend Parfait moest je bewijzen met de materie totaal geen banden meer te hebben, noch deze in je hart te begeren. Hun levensomwending was de bekende "sprong in het duister" of die "beslissende keuze" van de zesde Tarotkaart. 

Hoewel menigeen wellicht denkt dat hij zulk een keuze reeds heeft gemaakt, is onze zg. keuze niets vergeleken met die van de Parfaits. Hun leven werd slechts beheerst door spirituele zaken; zij hadden geen huis en geen bezit; geen familiebanden en geen geld. Zij waren eigenlijk mensen die buiten de maatschappij stonden en voor hun karige levensonderhoud afhankelijk waren van de welwillendheid of de liefde hunner medemensen. 

Men behoeft zich slechts te realiseren hoe de huidige maatschappij over zulke mensen denkt! Men behoeft slechts aan de materiële welstand te denken die de zg. meesters, goeroes en religieuze leiders bezitten. 

Armoede is géén verdienste, maar zij is wel het lot van degenen, die de spiritualiteit verkiezen boven de materie. 

Niet een pijnigende armoede, maar soberheid. 

Iemand, die in zijn hart de materie liefheeft en toch gedoemd is sober te leven, gevoelt zijn eenvoud als een miskenning en een bittere pil. 

Een Parfait had slechts twee dingen lief: de ervaring van de gnosis en de goddelijke geest. 

Om terwille van de eigen, innerlijke overtuiging zijn leven totaal om te wenden, de spot en de haat, de tegenstand en de minachting van zijn medemensen te trotseren, betekent toch dat zulk een mens een innerlijk leven bezit, dat hem méér waard is dan zijn uiterlijke leven. 

Ontaardt zijn levenshouding in fanatisme, dan is zijn bewogenheid zuiver egocentrisch, een eigenbelang dienend, onverschillig hoe dit belang omschreven zou kunnen worden. Blijft fanatisme achterwege en getuigt hij van strengheid voor zichzelf, d.w.z. reinheid tegenover materiële en egocentrische belangen; waarachtigheid tegenover zichzelf, zijn geweten en intuïtie; en verdraagzaam, en vooral vergevensgezind zijn tegenover zijn medemensen, dan kan men ervan verzekerd zijn dat zulk een mens zijn innerlijke weg volgt. 

Daarom is het vanzelfsprekend dat discipelen, gelovigen, die beweerden dat zij een Parfait wilden worden, aan een strenge proeftijd werden onderworpen. Niet alleen in het belang van henzelf, maar ook in het belang van de Parfaits, die geen onwaardige in hun midden wilden hebben. 

Zoals bekend is werd de Parfait, die een onwaardige tot de groep Parfaits toeliet, uit de gemeenschap verstoten, erger nog, er zijn gemeenschappen geweest die hen volledig verdreven en bij het leven nooit meer tot enige activiteit van de gemeenschap toelieten. Niemand was gevaarlijker, tijdens de vervolgingen, dan degenen die gefaald hadden. 

Wat dat betreft is er niets veranderd. 

Hoewel er enkelen geweest zijn die, door geweten en berouw gepijnigd, zich terugtrokken in de eenzaamheid. 

Falen betekende vroeger: niet kunnen volbrengen hetgeen de innerlijke mens je opdraagt. 

Heden heeft het de betekenis van: niet aan de eisen van de betreffende organisatie kunnen voldoen. Dan blijven er tal van andere organisaties over waarin men zich kan compenseren voor de teleurstelling. 

In de geschiedenis zijn enkele voorbeelden bekend van zulk een falen: o.a. Cicero bij de Eleusische mysteriën, Augustinus bij de Manicheeën en enkele geschiedschrijvers van de gnostieken, die uit rancune afgeven op hun levenshouding.

Wanneer de teleurstelling in zichzelf bitter wordt is de wraak op degenen, die men daaraan schuldig acht, zoet. Zo zouden we de vervolgingen van de gnostieken kunnen zien: als een bitterheid van de vervolgers, die de waarachtige spiritualiteit misten, en daarvoor in de plaats het fanatisme in dienst van een organisatie stelden, waarna de organisatie hen voor hun ijver beloonde, waardoor de teleurstelling in zichzelf verzacht werd. 

De psychologie zou daar heden een boekdeel aan kunnen wijden. Men haat niet zozeer de gnosticus als wel de spiegel of de waarheid, die men voor zich krijgt geplaatst. Daarom was een proeftijd van het grootste belang. Zoals men heden van organisatie naar organisatie, van overtuiging naar overtuiging, van de schijnbare verliezer naar de schijnbare overwinnaar kan lopen, dit had vroeger zijn risico's. 

Met de gestrengheid der principes, met de soberheid, de natuurlijkheid en de eenvoud zijn ook de normen en de opvattingen veranderd, d.w.z. vervaagd. Aan de ene kant verlost dat de mensheid van een clericale heerschappij, aan de andere kant wordt het heilige dermate geprofaneerd, dat velen zelfs niet meer aan iets "heiligs" of onaantastbaars willen geloven. 

Dat is het risico van een heerschappij van het intellect. Een overmaat aan emotionele bewogenheid maakt van de mens een slaaf, een overmaat aan intellectuele arrogantie maakt de mens tot een betweter, een onwijze. Noch de slaaf noch de onwijze kunnen een proeftijd voor Parfait doorstaan.

Daarmede is wel gezegd, dat in de oude tijden het leven minder genuanceerd was en meer zwart-wit. Felle tegenstanders kwamen voor hun denkbeelden uit en de vervolgers staken hun ideeën niet onder stoelen of banken.

Heden laat men iedereen maar "praten", omdat allen recht hebben op hun vrije meningsuiting, en dat is juist, maar dat wil tevens zeggen dat de toehoorders er noch koud noch warm van worden. Godsdienstoorlogen zijn uit de tijd, hoewel mèt het demasqué ook dat lijkt terug te komen, en als er in enkele hoeken van de wereld felle religieuze botsingen zijn worden deze ontketend door de haat van de ene organisatie tegenover de andere en ligt het motief: de angst omwille van een alles omverwerpende ketterij er niet meer aan ten grondslag. 

Bogomielen en Katharen hielden stand tegenover de inquisitie, omdat de Parfaits en Bonshommes hun waarachtigheid bewezen. Zouden zij gefaald hebben, dan zou de gnostiek niet zovele eeuwen levend en getuigend hebben kunnen bestaan. 

Het Christendom, de Islam, en nog enkele grote godsdiensten bestaan ook vele eeuwen, maar hun hedendaagse vorm is niet te vergelijken met hun oorsprong. Een huidige christen is niet te vergelijken met de eerste christenen. 

De gnosis versplinterde niet, integendeel, zij heeft altijd bestaan uit splinters die in noodsituaties een eenheid werden.

Zoals de reis van Nicetas, de leider der Bogomielen, bewees.

De toekomende Parfait moest bewijzen dat hij zijn geestelijke verlangen met daden kon staven; zulk een proeftijd duurde niet enkele maanden, maar vele jaren. Het ging ook niet om een veranderde voedingswijze, om het afstand doen van gewoonten, maar het ging vooral om de innerlijke integriteit, alle andere levensnormen waren vanzelfsprekend. 

Een Parfait kon zwijgen en bezat de oerdeugden in wording. 

Allereerst moest daar de Goede Moed zijn. Zonder deze zou hij de "wereld" niet kunnen overwinnen en deze "wereld" bestond in die tijd uit: vervolgingen, haat, ontberingen en ook uit verleidingen, omdat de Parfaits overal aan de hoven werden ontvangen. Onder hen waren edellieden, gewend door het comfort van die tijd omringd te worden. Daarbij moesten zij het mysterie der natuur doorschouwen, want de Parfait werd tegelijkertijd heelmeester, zowel psychisch als fysiek. 

Zoals de Chinese filosofie leert: zonder de kennis van de geest der natuur en zijn werking in mens en natuur wordt men geen heelmeester; ook de Griekse heelkunde stelde deze eis. 

Op Kos kan men daarvan nog de herinneringen aantreffen. De sporen van deze overtuiging vindt men in alle hoeken van de wereld terug: de eenheid van geest, ziel en mens of natuur. 

De proeftijd van zowel de Bogomiel als de Kathaar bestond uit het beproeven van deze eenheid. 

Reinheid betekende openstaan voor de ether, die nooit goed kan inwerken indien er onreine gedachten of emoties aanwezig zijn. Het betekende genezend werken op zijn naasten, inzicht krijgen in de natuur en haar werking.  

"Lezen in het Boek der natuur," zei de alchemist. 

Hetgeen tevens wil zeggen: lezen in het wezen van de mens. Een Parfait is op weg naar de vervolmaaktheid als "edele vlinder" of geestelijke mens. Als hij faalde was dit doel verdwenen en een verminkte "edele vlinder" is onbestaanbaar.  

Daarom onderwierp hij zichzelf logischerwijze aan de gestrengheid. Een gestrengheid waar men heden mede spot of over lacht, hoewel er velen zijn die deze gestrengheid in hun hart begeren, daar zij zichzelf zwak vinden of lauw, of zichzelf minachten. Vandaar dat het meester-idool heden zo'n furore maakt!  

Wat men zelf niet kan, laat men de meester doen, in de zelfbedriegende veronderstelling dat dan alles goed komt. 

Uit de gnostieke overleveringen komt dit beeld nooit te voorschijn. Ja, de gelovigen vereerden hun Parfaits, maar zij waren niet de zg. gnostieken, zij waren slechts de hen omringende menigten, die zich in hun heiligheid koesterden. 

Anders was het met de edelen, die de Parfaits tegen de vervolgers beschermden. Hetgeen zij aan heiligheid of spiritualiteit misten, hun gebrek aan gestrengheid tegenover zichzelf, compenseerden zij door hun ridderlijkheid. Zij waren waarlijk "edel" op het niveau dat zij konden belijden. 

Hun moed kwam voort uit de liefde tot het eigen bezit en hun adoratie voor de Parfaits of hun liefde voor de Bonshommes. 

Zonder hun moed zouden vele Parfaits hun werk korter hebben kunnen vervullen. Waar vindt men heden Parfaits? Zij zijn er wellicht. Hun leven is hun getuigenis, hun levensinstelling en hun gestrengheid voor zichzelf vormen een bewijs. 

Een Parfait groeit op uit een "rups", een gewone, natuurlijke, harmonische mens. Hij is niet iemand, die door de een of andere organisatie werd bevorderd, noch door een halfbakken meester werd "ingewijd", noch door zichzelf uitgeroepen werd, noch uitsluitend door meditatie tot Parfait promoveerde. 

Alles is onderworpen aan groei en volgt op elkander als in een harmonische reeks van situaties. 

Men kan niet zichzelf tot een "rups" mediteren, maar men moet door inzicht, handeling èn bezinning een harmonisch mens worden. 

Zonder inzicht komt men nergens! 

Maar zonder de daarop volgende handeling net zomin!  

En zonder de daarmede gepaard gaande bezinning bereikt men eveneens niets!  

Wellicht verlangen velen ernaar een Parfait te worden, is dat hun ideaal. Wel, hoe staat het allereerst met hun "rups" zijn?  

Dat is reeds een behoorlijke opgave in deze tijd van tegennatuurlijkheid, van decadentie, van materiële overheersing en van godloosheid, d.w.z. van geestelijke negatie. 

Wij zijn momenteel door de misvatting van eeuwen, zo gecompliceerd geworden en maken van het meest eenvoudige principe een probleem of een stelling, of een leer.  

De natuur behoeft niets aangeleerd te worden, zij heeft een ingeschapen weten. Dat zijn wij verloren of het is latent geworden. De rups weet dat zij een pop moet vormen, waaruit een vlinder komt. Daarop stelt zij haar leven in.  

Wanneer zijn stervensuur gekomen is trekt het dier zich terug in de eenzaamheid. Velen van ons besteden jaren van hun leven om het "probleem van de dood" te bestuderen en sterven reeds duizend doden bij de gedachte aan het beslissende uur.  

U zult zeggen: ja, omdat wij nadenken!  

Dat is nu juist de vloek van ons denken! 

Wij gebruiken ons denken om het onszelf moeilijker te maken en wij ontnemen via dat brein het hart zijn schoonste gave: zijn geestelijke denken. 

Het heeft totaal geen zin om b.v. te discussiëren over een "leven na de dood" als wij ons leven hier op aarde verzieken. Het leven na de dood en het leven op aarde vormen één geheel. Het ene is het vervolg van het andere en vice versa.  

Dat behoort de innerlijke mens te weten. Als hij dat vergeten is, is er reeds iets aan hem verknoeid. De rups weet wat hij weten moet. Wij moeten veelal aan de verloren gegane kennis herinnerd worden.  

Dat is het bewijs dat wij als "rups" nog niet volgroeid zijn. 

Het goede begin is er niet, althans nog niet! 

Laten we daarom niet discussiëren over een mogelijk goed einde. Laten we trachten te leven in reinheid, d.w.z. het natuurlijke leven leven, uitgezonderd de "zonde", het "buiten het licht" staan; uitgenomen de oerzonden, die luciferisch zijn, onheilig. 

De Parfait werd beproefd of hij een rups was; de gelovige kende zelfs dit "rups"-zijn niet eens. 

Door allerlei omstandigheden, buiten onszelf en in onszelf, hebben we er een hekel aan gekregen om een "rups" te zijn, een gewoon harmonisch ego-mens te worden, die niet verscheurd wordt door de zweep der oerzonden. We negeren deze allereerste voorwaarde zo graag, omdat wij het ideaal van Parfait in een gouden schijn voor ons geestesoog zien. Misschien is voor sommigen van ons een Parfait een idool geworden. 

Dat is gemakkelijker dan er zelf één te worden! 

De weg van rups naar pop naar edele vlinder begint in onszelf. Het zou fantastisch zijn als de mens een ware "rups" zou zijn, want in de rups ligt de zekerheid van het Goede Einde als schone vlinder. 

Dat is waarschijnlijk meer dan velen van zichzelf kunnen zeggen. Want wie kent de zekerheid van het Goede Einde? 

De afwezigheid van deze gnostieke zekerheid maakt hen tot angstigen en twijfelenden, tot lauwen en ook soms tot fanatici. 

Laat ieder daarom arbeiden en bouwen aan het Goede Begin, aan de staat van de "rups" en daarna zal Alles Goed worden. 

Hij, die dit goede begin kent, zijn gehele wezen zal rusten in de Diepe Vrede van Bethlehem. 

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene