De inkeer van de gnosisdrager

Apollonius van Tyana

"Ik heb geen bloed geofferd, ik offer in 't geheel geen bloed, noch raak ik het ooit aan, ook niet als het offerbloed van het altaar was; zo dachten Pythagoras, zo dachten zijn discipelen, zo dachten de Gymnosophisten uit Egypte. zo dachten de Indische wijzen. waarvan het begin van de wijsheid tot de Pythagoreeërs kwam. En de offers van al deze wijzen schijnen de goden te behagen, want deze schenken hen een hoge, gelukkige, niet door ziekten verkorte ouderdom, een steeds groeiende wijsheid, een vrijheid van de druk der tirannen en die andere de goddelijke vrijheid: niets nodig te hebben; ja, het is aan te nemen dat zij, de goden. de goede mensen nodig hebben om reine offers te ontvangen.  

En het schijnt ook alsof zij immer onze opvatting omtrent de offerdienst gunstig gezind zijn geweest, daar zij de meest reine delen van de aarde de wierook lieten voortbrengen, die hen de meest aangename offerande is. 

Maar wij moeten niet met slachtmessen hun betreden en de altaren met bloed bespatten. .. 

genomen uit: Die Lichtsöhne - Gustav Mensching.

DE INKEER VAN DE GNOSISDRAGER 

De gnostieken nemen een zeer aparte plaats in tussen de velerlei anti-kerkelijke en filosofische bewegingen. Hoewel men de gnostiek in een bepaalde categorie wil onderbrengen, lukt dit niet al te best, omdat de gnostiek zo veelzijdig is. 

Ontspringende uit één bron, kent zij ontelbare vertakkingen en namen. 

De alchemisten rekent men officieel niet tot de gnostieken, omdat zij nu eenmaal alchemisten heten en dus vereenzelvigd worden met de chemie van het al of het universum. 

Hoewel men Herrnes Tresmegistos wel rekent tot de gnostieken en elke alchemist hem de vader van de gnostiek noemde. 

Ook kan men de gnostiek niet rekenen tot een tijdvak of tot een landsaard; de gnosis heeft in geheel de wereld zijn wortels en zijn vruchten. Overal waar mensen zijn, die het geheim van de gnosis kennen, komt zij tot bloei. 

Vanzelfsprekend gaat zij dikwijls gekleed in de karakteristiek van het betreffende volk, maar dat verhindert haar niet één te worden met alle overige gnostieke stromen. Waar men ook speurt, de gnostieken kenden allen de inkeer, niet zozeer de meditatieve instelling, zoals die dikwijls vanuit het Oosten tot onze westerse wereld komt, maar de bezinning, de eenzame overpeinzing, de stilte. 

Van diverse gnostieken is het bekend, dat zij een periode van eenzaamheid gekend hebben; een zich terugtrekken uit de wereld, omdat zij zich wilden bezinnen op een mogelijke taak, een herziening van hun arbeid of eenvoudig, een verdieping in zichzelf zochten. 

De Katharen stelden zich op het standpunt: er is een periode van wereldse dienstbaarheid en daarna komt de tijd van geestelijke dienst. Vandaar dat zij een tè jonge leeftijd voor het Parfaitschap als ongewenst beschouwden. Men moet allereerst zichzelf leren kennen, zijn drijfveren onderkennen, en door een gefundeerd inzicht in staat worden gesteld bepaalde materiële banden te verbreken.  

Het zo veel misbruikte: "Verlaat vader en moeder....." praktiseerden zij na het volbrengen van hun verantwoording tegenover de naasten, eerder nooit. Die verantwoordelijkheid had een grens, maar werd niet verzaakt.  

Daarom werd slechts de naar leeftijd volwassen mens tot een mogelijk Parfaitschap toegelaten, op een enkele uitzondering van innerlijke rijpheid op jeugdige leeftijd na. Jonge, impulsieve, enthousiaste mensen hadden zovele andere mogelijkheden, wanneer zij deze konden volbrengen stond er altijd nog een weg als Parfait voor hen open.  

Er werd nooit het "verbreek alle banden, onverschillig de uitkomst" gepredikt. Dat zou fanatisme betekenen en mogelijk meer zielen schade kunnen berokkenen dan redden.  

Daarom waren de gnostieke gebruiken uitsluitend voor hen, die zich daaraan geheel konden overgeven; al de anderen waren daarin vrij en hen werd niets verweten, integendeel, zoals gezegd, verdraagzaamheid en begrip werden hen tegemoet gedragen. 

Hieruit bezien bezaten de inkeer en de meditatie voor de gnostieken een geheel andere betekenis dan heden vrijwel overal wordt aangenomen. 

Mediteren kan men overal, dat is een kwestie van individuele, innerlijke toekeer tot God en vereist geen oefening, maar een innerlijke zijnstoestand. Deze innerlijke rijpheid bezat elke Parfait.  

Het was geen punt of men wel of niet kon mediteren, of men wel of  niet daaraan wilde deelnemen. Inkeer, het overdenken van geestelijke onderwerpen, was logischerwijze een onderdeel van de spirituele ontplooiing. Degene, die nooit stil kon staan bij een geestelijk onderwerp, was geen Parfait, maar een gelovige. Hij was wellicht op weg om een rups, de eerste voorbereiding te treffen, maar daarin was hij nog jong.  

Een toekomend Parfait nam ieder moment te baat om de geestelijke inspiratie te versterken. Dat was noch een punt van discussie, noch een overweging. Over het vanzelfsprekende spreekt men niet. De Parfait kende slechts twee activiteiten in zijn leven: spirituele opname en spirituele afgave. Daar tussenin bestond niets. 

Zijn lange wandelingen, altijd in gezelschap van een geestelijke vriend, legde hij af in zwijgen of bezinning, dan wel in een harmonisch spirituele wisselwerking met zijn broeder. 

Al het andere was bijzaak en energie-verlies. 

Zijn energie had hij nodig voor zijn wandelingen of reizen, zijn predikingen, en als bron voor de Goede Moed, die hem weerstand schonk tegen de vervolgers. 

Wanneer de mens een noodzaak wordt ontnomen verslapt zijn aandacht; de ingeschapen noodzaak van de gnosticus bestond uit een innerlijke en een uiterlijke drang: zijn ziel kon niet ademen buiten de geest en zijn taak kon niet vervuld worden als hij dood zou zijn. Dus moest hij zijn ziel levend houden en zijn leven intelligent beschermen. Hij had zoveel geestelijke energie nodig, dat een bijladen binnen een gemeenschap van waarachtige broederschap onontbeerlijk was. Zijn taak lag hem dermate nauw aan het hart, dat hij gedrongen werd deze te vervullen. 

Hieruit blijkt duidelijk de harmonie tussen geestelijke inkeer en geestelijke uitstraling. Er was totaal geen eigenbelang in het spel. Het leven werd opgedragen aan de spiritualiteit en het ego ging daarmede accoord. 

De strijd tussen ego en ziel, zoals die zo vaak te zien is bij spirituele zoekers, is een voorbijgaande fase, een voorbereiding, het "rups" worden van het ego. Een "rups" vecht niet tegen zijn taak. Dit gevecht is er slechts als het hart een andere weg wil inslaan. 

Innerlijke onwetendheid wordt daarbij funest. 

De oosterse meditatie, zoals deze algemeen wordt opgevat, maakt het ego rustig, maar schenk het geen inzicht. Zij neemt allerlei frustraties weg, maar er moet nog meer gedaan worden wil de mens de gnosis leren kennen. Want gnosis heeft te maken met "denken". 

Momenteel verlangt een deel der mensheid naar de meditatie, omdat de rust ontbreekt, het ego is gefrustreerd, en zo kan men de meditatie zien als een voorbereiding voor de voorbereiding. 

Het ego noch de ziel behoeven te vechten. 

De bezinning, zoals wij die van de grote boodschappers kennen, was zo intensief geweest dat zij daarna doortrokken van de gnosis, in de wereld terugkeerden. 

Zij hadden dan het eerste geheimenis ervaren, waaruit het mogelijk is zichzelf voortdurend bij te Iaden. 

Het is tragisch, dat de huidige mens moet leren zich te bezinnen, te mediteren, tot inkeer te komen. Alles wat men aanleert blijft binnen de sfeer van goed en kwaad, van de tijdelijkheid, dikwijls binnen het klimaat van de psychologie. 

Ook hier ontmoeten religie en wetenschap elkander. 

De grote wereldgodsdiensten bespelen hun mensen zeer psychologisch, hetzelfde doen vele esoterische bewegingen, slechts de gnostiek trekt zich van geen enkele wetenschap iets aan, maar benadert de mens via hart en ziel en vanuit het waardige mens-zijn. 

Psychologie is een methodiek. 

Vrijwel alle godsdiensten berusten op een methodiek. 

De gnosis komt spontaan tot de mens en kan hem spontaan weer verlaten, daar tussenin liggen geen oplossingen. 

De gnosis stelt zijn eisen, niet als plichten of methoden, maar als levensvoorwaarde, zonder die eisen kan zij niet bestaan. 

De Parfait zocht geen stiIte of hulde zich niet in zwijgen en inkeer omdat dit moest, dit zo voorgeschreven werd, maar zijn ziel vroeg dit als levensnoodzaak. Zonder oerkennis kan de ziel zich niet uitdrukken; haar verloren gegane kennis brengt zij naar buiten met de hulp van het hart-denken, de geest des harten. 

Als de mens intuïtief kennis ergens van draagt en deze niet direct kan uiten, moet hij wachten totdat het moment dáár is. 

Intuïtieve kennis is onbewust weten, gewetenskennis is bewust weten. Hoe meer men zichzelf bijlaadt, des te sterker de innerlijke zintuigen worden en des te scherper de uiterlijke zintuigen gaan onderkennen. 

Hun oppervlakkige vermogen krijgt er een dimensie bij. 

Zo is het eveneens met de meditatie. Er zijn duizend-en-één interpretaties over het mediteren, de boekwinkels liggen er vol mede en de meesters spreken er voortdurend over, maar de Parfait had zijn specifiek individuele meditatie of bezinning. Er is geen Parfait, die op de één of andere wijze getuigenis geeft van zijn etherische belevenissen, zij getuigden slechts van de gnosis. 

Het zijn de gelovigen die over allerlei mogelijkheden in het hiernamaals, in een volgend leven, of hun eventuele beloningen na een goed leven of hun adoratie van de Parfaits, praatten. 

De menselijke zwakheden zijn nimmer veranderd. 

Mensen, die een ideaal hebben leven daaruit, het is het brood van hun ziel. 

De Parfaits konden zulk een ideaal aan de gelovigen voorhouden, opdat hun ziel voedsel zou vinden. Cynici noemen zulk een ideaal een "gouden worst", omdat in vrijwel alle godsdiensten deze vorm van prediken wordt geïmiteerd, veelal ten bate van het eigenbelang. 

De Parfait zelf had het ideaal verwisseld voor de werkelijkheid. 

Is het "geheimenis binnengaan" eigenlijk niet hetzelfde als de abstracte idealisatie, waar velen mede leven? 

Het "geheimenis binnengaan" is gelijk aan "kennis dragen van de geest", de gnosis bezitten. 

De samenspraak tussen de Parfait en de geest legt zich vast in de individuele gnosis. Een samenspraak met de geest is een bezinning, een gebed (in de originele betekenis) of een meditatie (ook in de originele betekenis). 

Tussen de geest en de ziel van de betrokkene bevindt zich dan geen middelaar, noch enige belemmering, maar de ziel is, zoals de alchemist zegt, de middelaar. 

Hij, die een middelende ziel tussen Geest en lichaam bezit en daarvan getuigt, is een Parfait, op weg een Bonhomme te worden. 

"Niemand is goed, óók niet één!" 

Neen, vanzelfsprekend is niemand goed. De mens blijft bestaan uit deugd en ondeugd. De Parfait overschaduwt deze onontbeerlijke, natuurlijke gaven echter door de Oerdeugd. 

De Oerdeugd verlicht zelfs de ondeugd, zoals de maan de nacht verlicht, zoals de ziel de zwakten van de natuurlijke mens kan vergoelijken. 

De Parfait "zondigde" niet, hij plaatste zichzelf nooit "buiten het licht". De geestelijke Oerdeugd verlichtte hem bij dag en nacht, d.w.z. in lichte en in donkere situaties, in momenten van diepste verlatenheid en in momenten van vreugde. 

Om weerstand te kunnen bieden aan de spot, de haat, de laster en tevens waarachtig te kunnen blijven bij adoratie, eer of aanbidding, moet de mens een stabiliteit bezitten, die duurzaam blijft in alle omstandigheden. Geen enkele ego-gave is daartegen opgewassen, daar deze altijd onderhevig is aan wisselingen. 

Duurzaamheid is een geestelijke gave, zoals gnostieke mensen onder alle omstandigheden onveranderlijk dezelfde zijn. 

Het gebed van de Parfait, zoals dat van alle Boodschappers, gaat naar deze "duurzaamheid" uit en niemand beter dan zij weten hoe fysieke pijnen, psychische folteringen en geraffineerde misleidingen een val kunnen leggen voor de kleinste menselijke zwakheid. De ego-mens blijft zijn zwakheden bezitten. Het zijn zijn ondeugden. Slechts wanneer een Oerdeugd de beide machten, de Yin en de Yang, in zijn omarming houdt kan men zijn zwakten zelfs vertrouwen. Het verraad is dan uitgesloten. 

De Oerdeugd verraadt zijn levensbron nooit. Zoals de Parfait zijn geheimenis nooit zal prijsgeven. 

Hij, die uit innerlijke liefde naar het Parfaitschap verlangt, zal dit ook bereiken, zijn liefde zal hem leiden. Bereikt hij dit niet dan is zijn liefde niet groot genoeg gebleken, maar bleef het bij een vrome wens. 

Al te dikwijls hoort men zeggen: "Probeer maar eens te mediteren, het is ontzettend moeilijk!" 

Hoezeer zou de Parfait hierom glimlachen. Zijn gedachten joegen niet heen en weer als onrustig fladderende vogels, doch baadden zich altijd in dat geestelijke meer uit de oersubstantie, omdat zijn hart zijn brein beheerste. De ziel, tezamen met de "geest zijns harten", bestuurden zijn brein. 

Zo werd ook in hem, gelijk de alchemist zegt, bewaarheid: Verenig de drie zielen! 

De ziel van de ziel, de ziel van de geest, en de ziel van de natuur. De ziel is hier hetzelfde als de kernkracht, de geconcentreerde essentia. Ziel uit ziel is reine zielekracht; ziel uit geest is reine denkkracht; ziel uit de natuur is reine overgave, hartkracht. 

Uit deze ziel der natuur komt de reinheid; uit de ziel van de ziel komt de waarachtigheid; uit de ziel van de geest komt de Liefde, de liefde die alles in zich herbergt. 

Zo zijn dan deze drie verenigd: reinheid, waarachtigheid en liefde, tezamen het doel van de Parfait, het leven van de Bonhomme, de Algoede mens. 

Allen die zeggen dat de weg tot Parfait zo vreselijk moeilijk is, zij bevinden zich in het gevecht tussen hart en ziel. Zodra zij hun hart volgen, waarheen dit ook gaan zou, vallen de moeilijkheden weg, want dan hebben zij de arena achter zich gelaten. 

En als dit hart een omweg nodig heeft voordat het de ziel erkent, moeten zij dit accepteren. Daar waar hart en ziel elkander echter liefhebben, daar zal de mens wandelen langs de hemelboog en strijd zal verre van hem zijn. 

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene