Wanneer wij over Paracelsus spreken kunnen wij hem het beste benaderen als arts en alchemist, want niemand heeft beter de werking en de omzetting der ziel begrepen dan hij.
Hij vergelijkt de wetten der natuur met de wetten van de geest en komt tot de conclusie dat hetgeen in de schepping wordt vol-trokken evenzeer in ziel en geest tot uitdrukking komt.
Men behoeft nooit te menen dat de transfiguratie of de gnostieke opvatting der zielebevrijding een tegennatuurlijke lering zou zijn: in het egocentrische gerichte menselijke gehoor klinkt zij slechts afschrikwekkend, omdat alles wat aardgebonden is zichzelf instinctmatig wil handhaven.
De zich bewegende natuurwet, herstellende, opbouwende, het wiel van geboorte en dood in wenteling houdende, erkent en voltrekt echter een doorlopend proces van transmutatie, die bij de mens kan leiden tot transfiguratie.
Er zijn, zo meent Paracelsus, zeven vormen van transmutatie en hoewel zij alle doorlopen moeten worden zijn zij in wezen Één en dezelfde.
Maar alle beginnen zij met de eerste trede: de verkalking; in tegenstelling tot een verstening is de verkalking van Paracelsus een wordingsproces tot as, een uiteenvallen in een natuurlijk, lucht bevattend vuur. Zonder deze verkalking, zo zegt hij is er geen voortgang mogelijk.
Aan de hand van diverse voorbeelden uit de natuur bewijst hij dat dit stervensproces in alle metalen, plantensoorten en diersoorten plaatsvindt.
Hetgeen sterven gaat is echter de Mercurius, de ziel van het product, en uit de purificatie van deze ziel staat dan een nieuw product op.
Alle scheppingen en schepselen bezitten een ziel, deze is afgestemd op de Schepper waaraan zij toebehoren.
De schepselen die van de aarde zijn, bezitten een aardgerichte ziel, (men kan deze het "ego" noemen).
De enige scheppingen die niet absoluut bij de aarde behoren zijn de zielen der Lichtzonen, de "gevallen" zielen, die zich dan ook niet op de aarde zullen richten.
Zodra echter deze "gevallen" ziel in het stoflichaam wordt geplaatst zal zij, zoals dit in de natuur gebruikelijk is, een proces van "omzetting" moeten ondergaan, wil zij tot haar oorspronkelijke vorm of Materia terugkeren.
Omdat deze "omzetting" leidt tot een hemels zielelichaam noemt men deze "de transfiguratie der ziel".
De alchemie is slechts het ontdekken van de oerwet der natuur en hierin een lering, een afspiegeling zien.
De natuur, als groeiende uiterlijke vorm, is een maanmaterie en zij reflecteert hetgeen zich in het zonnehart of het hart Gods afspeelt.
De ziel is geschapen naar het evenbeeld Gods, maar de natuur, in haar oorspronkelijke aanzicht, is de schepping Gods.
Beide dragen dus de goddelijke trilling in zich, de natuur tijdelijk, de ziel eeuwig.
De natuur volgt de zevenvoudige wet der natuur en beweegt zich daardoor in een kringloop, die dood en geboorte in zich besloten houdt.
De ziel volgt deze zelfde wet tot aan de begrenzing der zevenheid en maakt daarna de sprong naar de universaliteit van het onbegrensde.
Het verschil tussen de natuur en de lichtzoon ligt in het bezit der onaardse ziel.
De ziel is een trilling, een concentratie van energie, een nimmer stervende atomaire bundeling.
De aarde-ziel in het aardgebonden wezen leeft zolang de tijdelijke natuur door de genade Gods in beweging wordt gehouden.
De onaardse ziel bezit het eeuwige leven, omdat zij oorspronkelijk goddelijk is of was.
De enige redding voor de disharmonische, de zieke, de stervende of de wanhopige mens is de transplantatio, zo zegt Paracelsus, en daarom verwijst hij alle geneeskunst tenslotte naar de enige verlossing (medicijn): de omzetting in de oorspronkelijke vorm, d.w.z. in de Mater Materiae van de onaardse ziel.
materiële, stoffelijk gerichte mensen zullen daarom hun vrede vinden in een zuiver natuurlijke levenshouding, zij zullen de oplossing voor hun ziekten en afwijkingen altijd kunnen zoeken in een terugkeer tot de natuur.
Anders is het echter gesteld met de "gevallen ziel of Lichtzoon", deze is niet van deze natuur en vindt dus tenslotte geen bevrediging in een harmonische, natuurlijke levenshouding, hoewel deze onontbeerlijk voor hem is.
Terugkeer tot de natuur betekent voor de natuurgebonden, horizontaal gerichte mens een herstel van zijn natuurlijke materia; voor de ziel-gerichte Lichtzoon is het slechts een uitgangspunt en nooit een terugkeer tot zijn onaardse materia.
Om echter deze terugkeer te bewerkstelligen heeft iedere schep-ping en ieder schepsel de ziel nodig en dus moeten zij de eigen ziel blootleggen, herkennen.
Iedere transfiguratie of "transplantatio" begint vanuit de ziel.
Alle wedergeboorte begint met een sterven in Één van de zeven vormen van de zevenvoudige planetaire natuur.
Om tot een goddelijk zielebewustzijn terug te keren moet de Lichtzoon allereerst zeven maal hersteld worden, zeven maal onder gaan, zeven maal verbranden door een zevenvoudig vuur, zegt Paracelsus. Dit klinkt misschien heel ingewikkeld, maar in werkelijkheid is het eenvoudig.
De alchemisten weten, en ook Henoch bevestigt dit, dat de natuurlijke zon en de geestzon een zevenvoudige werking hebben.
Hun stralen worden opgevangen door de zes planeten, doch de zevende straal vertegenwoordigt de zon zelf.
Iedere planetaire werking, opgewekt en gestimuleerd door de zon, moet dus herzien, hersteld worden.
De alchemisten werkten met zeven verschillende vuuraanzichten, waardoor zeven verschillende omzettingen plaats vonden, ieder naar de aard van het planetaire lichaam.
Eenvoudiger gezegd: de mens moet de ziel van iedere planeet-demon aangrijpen en in het vuur werpen, en elk van deze zielen sterft op een andere wijze: de Één door verkalking, de ander door sublimatie, de volgende door oplossen, weer een ander door een verrotting, Één door distilleren en Één door coaguleren en ten-slotte omvat de zevende werkzaamheid het "kleuren" of tingeren.
Hetgeen onderstreept wat in Één der vorige hoofdstukken gezegd wordt: het zevende of zonnemetaal, het goud, herstelt slechts haar adeldom, haar kleur wordt edel, niet pralend, maar glanzend, dof goud.
Het zich blind staren op dit regeneratie-proces dat zich tweevoudig, stoffelijk en goddelijk, bewijst, wil echter nog niet zeggen dat de volkomen transfiguratie zich aan het voltrekken is.
Niemand neemt deel aan deze transfiguratie zo hij zijn ziel niet kent.
Het overgrote deel der spirituele zoekers is op zoek naar de eigen ziel, want zij kennen zichzelf niet en soms beseffen zij niet eens of zij een onaardse dan wel een aardse ziel bezitten.
Logischerwijze voelt de aardse-ziel zich aangetrokken tot alle leringen die met de natuur, de aarde in al haar aspecten, verband houdt, terwijl de onaardse ziel onbevredigd blijft bij het bestuderen van allerlei wetenschappen.
Hoewel zij kennis wil bezitten voelt zij intuïtief aan dat de oplossing voor haar op een ander terrein ligt, een gebied dat zich buiten deze zevenvoudige natuur ophoudt.
De heilige zevengeest, zoals de geestzon dikwijls wordt genoemd, is voor haar een middelaar, maar geen doel.
De lering der transfiguratie of "transplantatio", is vrijwel geheel verloren gegaan, omdat de mens reeds onder het niveau van de natuur is uitgezakt. Dit wordt bewezen door zijn gedragingen, door de gedragingen van vrijwel geheel de natuur trouwens, die door de mens wordt meegesleept in een neergang, aangezien deze "over de natuur werd gesteld", zoals in het Genesis-boek staat.
De mens is dus in werkelijkheid de leider der natuur en kan deze, omdat zij een maanprodukt is, medeslepen in een degeneratie dan wel in een regeneratie.
Het is echter, zoals men kan constateren, een degeneratie ge-worden.
De dood, de vernietiging, de plutonische en demonische ver-breking (zonder wederopbouw) hebben de schepping en de mensheid in hun macht.
Men eet elkander en wordt door elkander opgegeten.
De drijfveer is dood, verdoemenis, geweld, een vorm van on-goddelijkheid en onnatuurlijkheid.
Daarom is de wet van de zesde scheppingsdag, de dag waarop de ziel in het geschapene werd geplaatst nimmer tot volkomen openbaring gekomen.
De zesde scheppingsdag spreekt van de harmonie, het leven en laten leven, het wordingsproces van de aardse ziel (ego) en het bezit van de onaardse ziel.
Zoals de zeven scheppingsdagen de schepping tot aanschijn brachten, zo zullen zeven scheppingsdagen de goddelijke sfeer wederom naderbij brengen, opdat de achtste dag, de dag waarvan God zegt in het Boek Henoch: "Dit is de dag van mijn eerste niet-doen, het begin van alles", zal verrijzen.
De zeven scheppingsdagen vormen de aanduiding van de zeven omwendings-processen, elk vertegenwoordigd door een straal van het zevenvoudige vuur.
De huidige wereld en de natuur zijn ziek, omdat de mens in zijn verbeelding, zijn maanwerking, ziek en disharmonisch is ge-worden.
In zijn beeldende vermogen schept de mens ongoddelijke beelden, hij besmeurt de sfeer van het zevenvoudige gebied der natuur en hij roept geen enkele regeneratie naderbij, integendeel, hij verhindert de inwerking van de genezende, heiligende geest-zonnestralen.
De herscheppingsfase is reeds blijven steken bij de eerste dag of de verkalking, d.w.z. het tot aanschijn roepen van een pure, hernieuwde materie: de as, het lood waarop de herschepping zich zal moeten baseren.
Deze as verkrijgt men door middel van de inwerking van Mercurius, een alchemische aanduiding voor de ziel, en, in onszelf en om onszelf heenziende, kunnen wij niet anders constateren dan dat vrijwel alle zoekers trachten deze eerste dag te realiseren.
De mislukkingen zijn vele!
Men komt tot een verkalking, een vernietiging door een verkeerd vuur, en hetgeen soms overblijft bezit geen hernieuwings-mogelijkheid, maar is tot dode stof geworden.
"Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren," zo citeert de atheïst gaarne.
Niettemin liggen in deze woorden het geheimenis van een transfiguratie, die echter niet gevat kan worden door de aardse ziel, want zij keert waarlijk tot haar eigen stof terug.
Het onaardse keert echter ook tot haar Prima Materia terug.
Dit is een wet.
Hetgeen tot God behoort zal tot God terugkeren, hetgeen tot de aarde behoort zal tot de aarde te rugkeren.
Indien men niet kan geloven in een voortbestaan, in een eeuwigheid, in God, bewijst dit dat de aardse ziel niet verder kan denken dan de begrenzing dezer aarde.
Er is geen discussie mogelijk tussen een aardse en een onaardse ziel.
Uit hun handelingen bewijzen beide hun afkomst.
Men kan nooit zeggen: "Ik heb een onaardse ziel."
Koninklijke, goddelijke afstamming moet bewezen worden.
Zoals materieel, aardgebonden gerichtheid zich altijd bewijst.
De aardgebonden ziel vindt haar doel en levenskracht in de zevenvoudige natuur; de onaardse ziel, de gevallen Lichtzoon zoekt zijn doel in de uitbraak der zevenvoudige gevangenis; en zo hij kennis draagt van de oplossing en de zieleverlossing, maar hij adoreert niettemin de zevenvoudige begrenzing, bewijst hij een bewuste godloochenaar te zijn, en zo kan hij satanisch worden, de saturnale vormen aanbiddende, zich amuserende met al de weerspiegelingen binnen de zevenvoudige gevangenis.
Het godsbeeld dat hij mogelijk bezit zal altijd begrensd zijn, omdat het zich gevangen gegeven heeft aan de zevenvoudige natuur.
Wij moeten God, de universaliteit, bereiken via deze beeltenissen, maar de onbegrensde rijkdom van de universele goddelijkheid vinden wij slechts wanneer de ziel haar kennis ontvouwt.
In de ziel kunnen de zeven grenzen overschreden worden, mits zij bereid is te transfigureren via de zeven herscheppingen.
Het zij de geestelijke zoeker tot troost dat zodra de eerste om-zetting voltrokken is de andere werkingen automatisch volgen.
Het gaat slechts om de eerste stap, het goede begin, "het Eerste Uur", zegt Apollonius van Tyana.
Het gaat om het tot aanschijn brengen van de eerste dag: het voortbrengen van de Mater Materiae waarbij de Geest over de wateren zweeft.
Voor hem, die het verstaan kan, is de oplossing zeer eenvoudig.
Voor hem, die het niet verstaat is de oplossing een onoverkomelijke barricade.
Beweeg daarom niet in het egocentrische denken, noch in het egocentrische gevoelen, maar wordt gelijk de leeuwenwelp, het symbool van de persoonlijkheid, hij is dood bij de geboorte en kan slechts ontwaken door het vreselijke gebrul van zijn ouders, schrijft Paracelsus.
Luistert het ego naar het gebrul van de materie, zijn vader- moeder, dan wordt hij tot een schijnkoning, een laffe aanvaller, een heerser en een pronker.
Vergeet echter dit zinnebeeld niet: de leeuw is dood bij zijn geboorte.
Voor de Lichtzoon is dit "dode" leeuwenlichaam een tijdelijke woonplaats, en er is hem nooit opgedragen de leeuw (de persoonlijkheid) te maken tot een heerser in het tehuis van de ziel.
Hij, die nog ontkomen kan aan het leeuwengebrul der materie, hij grijpe de kans voordat de tijden zich toesluiten.