Upanishads

" De verberger is de berg, het zand, de aarde of de steen, waarin het metaal gegroeid is; maar ieder zichtbaar metaal is een verber-ger van de andere zes metalen, " aldus Paracelsus. 

De mens is de verberger van de zeven metalen, maar zijn zicht-bare metaal is een verberger aan de andere zes metalen. 

De alchemie kan door iedere eenvoudige mens worden volbracht, mits hij zijn rede aanwendt. 

"Hij moet niets maken, zodat hij iets in niets omzet en daardoor weer iets uit niets geboren wordt." 

Dit is een ongeloofwaardige spreuk, maar hij is niettemin waar. 

De alchemist voegt niets aan zijn materiaal toe, integendeel, hij  laat het tot niets worden zodat uit dit niets iets worde. 

Dit is de kunst van het scheppen: uit niets, reine chaos, iets doen groeien. 

Johannes de Doper zegt: "Ik moet minder worden zodat Hij kan wassen." 

Dit "minder worden" is het strijdpunt van de schijn-spirituele bewegingen, men benut allerlei methoden om deze vermindering te bewerken. 

Niettemin zegt Paracelsus: "Een kunstzinnig en verbeeldingsrijk mens kan door zijn dromen een alchemische Kunst bedenken en bedichten en daarbij is

het onbelangrijk of hij iets maakt of niets." 

De waarachtige alchemie begint in het denken van de mens, waarbij hij zich bedient van het vijfde element of de hemelse kracht. 

Uit zijn denken brengt hij dit "minder worden" voort, in zijn denken ontstaat het hoogst bereikbare metaal. 

Hetgeen de mens in zijn gedachten produceert en waardoor hij zich in het leven uitdrukt is het "metaal" dat zijn andere metalen verbergt en dat betekent dat dit metaal zijn heerser of beweger is. 

Hij is de berg of de aarde of het zand of de steen waarin dit speciale en individuele metaal groeit en om tot een omzetting te komen, moet deze "verberger" dus veranderen, wil er uit hem een nieuw metaal gedolven kunnen worden. 

"Spreken is zilver, zwijgen is goud," zegt het gevleugelde  woord. 

De spraak of het woord verklankt het mogelijke, in het denken aanwezige goud. 

De maan reflecteert de zon of het goud. 

Wanneer men zegt: "Hij draagt zijn hart op de tong", dan slaat dit op een zeer impulsieve maanwerking, die direct vertolkt hetgeen er in het denken van de mens voortgebracht wordt. 

Maar dit "hart op de tong", de werking aan het maanmetaal verbergt maar al te dikwijls de andere metalen. 

De mens is een "verberger", een komediant, die slechts naar buiten brengt hetgeen hij kwijt wil, terwijl alle andere "metalen"  of gaven in hem besloten blijven, daar hij hen niet wil prijsgeven. 

In het vuur verbranden alle onvolkomen dingen, zij worden verstoord en volkomen weggenomen, zoals de vijf metalen: ijzer, tin, kwikzilver, koper en lood, doch de metalen van zon en maan moeten in het vuur blijven, zodat uit hen met behulp van de onvolkomen metalen een nieuw lichaam gebouwd kan worden. 

Goud en zilver, hoofd en hart moeten de kracht des vuurs weerstaan en bewijzen dat uit hun essentia dat hemelse lichaam geschapen kan worden. 

Hoofd en hart worden nooit helemaal vernietigd, zij blijven altijd werkzaam hoe heet het vuur ook is. 

Men kan zijn hunkering verliezen, men kan zijn gerichtheid kwijtraken en men kan verharden in de materie: de werkzaamheid van hoofd en hart wordt nooit helemaal weggenomen. 

Hij kan slechts door de inwerking van het vuur veranderen, hetzij in de hemelse Kracht via de quintessens, hetzij in de satanische kracht. 

Paracelsus zegt namelijk dat er een hemelse en een helse kracht  is, die beide niet door de vier elementen beÔnvloed kunnen worden. Helse kracht is een tegennatuurlijke kracht, een ver-steende materia, die niet meer reageert op de hemelse kracht. 

De hemelse kracht is onaantastbaar, omdat zij boven de vier elementen ligt, de helse kracht is dood, omdat zij buiten het  bereik van het vijfde element staat. 

Deze "helse kracht" is dus dezelfde als "het beest uit de afgrond  of de "zonde", datgene dat buiten het licht staat. 

De quintessens kan noch door de "koude", noch door de "vochtigheid", noch door de "droogte", noch door de "hitte", naderbij geroepen worden, want de "quintessens" bezit haar  eigen kracht en trilling. 

Hiermede is gezegd dat de omzettende trilling of de geest, volkomen "vrij" is, zij is niet gebonden aan enige andere trilling  of schepping en zˇ laat zich door hen niet forceren. 

Zij komt slechts naderbij wanneer de vier elementen tezamen de hemelse klank van deze geestelijke trilling benaderen kunnen. 

De "verberger" of de stoffelijke mens moet de juiste grond herstellen om het metaal dezer quintessens te laten groeien. 

Er is een bepaalde samenstelling van de grond noodzakelijk om het hoogste metaal te vormen. 

Daarom is het woord "ik-verbreking" dat door enkele religieuze groeperingen wordt gebruikt volkomen foutief, het woord "endura" (wegsterven) is veel beter. 

Het ego sterft weg door de aanraking met het vuur, het sterft weg in zijn onvolkomen metalen, slechts het edele zilver (hoofd) als verklanker en het edele goud (hart) als schepper blijven in het vuur aanwezig.

Dit goud en dit zilver kunnen stand houden, omdat in hen beide aanwezig is: het atoom, de trilling of de essentie van het hemelse Vuur dat tegen iedere vuurervaring des levens bestand is. 

In deze hemelse Vuuraanraking smelten goud en zilver ineen. 

Allereerst wordt het materiaal zwart: de onvolkomenheden laten  as achter en daarna herstelt het edele goud-zilver metaal uit deze zwarte as: de blanke zwaan. 

Deze alchemische aanduiding vinden wij in allerlei zeer oude wereldleringen terug. 

De alchemisten zeggen: "zon en maan moeten samen smelten." 

De alleroudste Upanishads zeggen: "De godin moet met de godheid: Shiva, tot Één worden." 

Deze opperste Éénheid ontstaat altijd via de werking des harten,  de godin. 

De godin, die in zich het atoom des hemels draagt. 

De reine wateren moeten zich overgeven aan de inspiratie, de bliksem of het vuur des hemels. 

De alleroudste Upanishads zeggen over Shiva: "Ja, ik ben het hoogste Licht, ik ben de Zon, ik ben het Vuur, ik ben het licht der Ziel, ik ben Het, het Licht van het Universum! Ik ben Shiva!" 

In dit Vuur van Shiva verdwijnen alle onvolkomenheden en worden goud en zilver Één, waardoor tegelijkertijd de ziel  opstaat. 

In deze zelfde Upanishads lezen wij: "In het hart bevindt zich de lotus met acht bladeren; in het midden van deze lotus bevindt zich een microscopisch kleine cirkel waarbinnen zich de individuele ziel bevindt, die Licht is. (Upanishads du Yoga) 

Hieruit kan worden bewezen dat het gnostieke principe van de gevangen genomen ziel zo oud is als de wereld, evenals de methoden om haar te bevrijden. 

Daar waar de menselijke wil en het menselijke denken en ge-voelen actief zijn daar worden de methoden geboren en wordt maar al te vaak de aloude wijsheid, die zich in deze ziel bevindt, genegeerd. 

Alle methoden die uit het onedele metaal voortkomen zijn fout, maar zodra de edele en veranderde metalen samenwerken kan "de alchemist dichten en denken over de alchemie en niets doen" en toch zal zijn kunst "edel" genoemd kunnen worden. 

Want alchemie is eerder niet doen dan doen! 

Zij is eerder "het laten doen" zonder daarbij gemakzuchtig of lui  te worden, het kenmerk van Één van de hoofdzonden. 

Alle methoden tot die kunstmatige zielebevrijding funderen zich  in een surplus van Één der metalen; d.w.z. het metaal dat de werking der andere metalen verbergt of de hoofdzonde die de andere metalen ontkracht. 

Toen de Veda rond 1800 jaar voor Chr. door de Ariërs in India werd gebracht, bestond de hiervoor geciteerde Upanishads reeds. 

De Ariërs troffen daar deze aloude aan Shiva opgedragen strofen aan. 

Uit de geciteerde strofen blijkt dat de "zaligmaker" of de ziel, of "de verwerkelijker" in die tijd ook reeds vereenzelvigd werd met het getal 8. 

"In de lotus met acht bladeren bevindt zich de individuele ziel, die het Licht is." 

Deze ziel is het atoom des hemels, het atoom van het Boven dat hier Beneden is ingedaald door middel van de ongehoorzaamheid van de wil. 

Van dit atoom moet zich het denken bewust worden in het vuur, dat reinigt. 

In dit vuur wordt het onnuttige van het nuttige gescheiden. 

De harde ervaringen, die ons diep in ons eigen wezen aangrijpen brengen ons het bewustzijn van het werkelijk nuttige en het onnuttige. Hoe meer er onder onze handen afknapt des te intensiever beseffen wij; hoe weinig waardevols er overblijft. 

In zulk een moment wendt de mens zich tot de religio: hij zoekt een blijvende waarde. 

Cynici zeggen dat hij, die in het dagelijkse leven faalt zich tot de religie wendt om zich daarin te compenseren. 

Elk ego bezit daartoe de neiging wanneer het in de greep ligt van Één der vier elementen: het wordt door een metaalsurplus op-gejaagd. 

Ieder mens zoekt in diepste wezen de eenheid van de elementen, of de eenheid van de tegengestelden, of de harmonie der metalen in zichzelf. 

Indien men niet slaagt zoekt men een andere oplossing. 

Vandaar dat vele religieuze bewegingen een verzamelplaats van psychisch onevenwichtige mensen worden, zij brengen de teleurgestelden bijeen. 

In zulk een verzamelplaats begint men opnieuw met het ego op te jagen naar de zozeer begeerde harmonie, want ieder mens zoekt naar hetgeen hij mist met de drift vanuit het heersende individuele metaal. 

Hierdoor vormt zich de kenmerkende signatuur des mensen. 

Zij kennen allen een doel, maar dat doel is nooit volmaakt, omdat het altijd voortgekomen is uit een onedele werking. 

Het waarachtige doel is: herschepping in de hemelse Andere. 

Hiervoor bestaat er het proces van ik-versterving of metaal-omzetting, of de harmonie der elementen. 

Dit proces vindt plaats in het hoofd, nadat het hart aangeraakt is door Shiva, het Geestvuur.  

Men kan zich dit proces niet intellectueel indenken, noch sentimenteel aanvoelen, noch dwangmatig willen, maar God en Godin moeten samensmelten in het vuur. 

Zilver, zeggen de alchemisten in hun versluierde taal, verandert het gemakkelijkste in goud. 

De godin, zegt de eerste Upanishads, opent zich het eerste voor Shiva. 

Wanneer het hart zichzelf opgetrokken heeft in het hoofd en daar de hoogste Verbeelding schept, heeft de godin des harten, Venus, haar liefelijkheid geofferd. 

De maan regeert het gemoed, de wateren; Venus, de godin van de ochtend- en de avondstonde, heerst in het menselijke, lichamelijke hart. Venus offert zich en de maan bewerkt de vereniging  met de zon. 

Venus, heerseres van het koper, het ontvankelijke metaal, gaat onder in het vuur op het moment suprème, zijnde een der aanzichten van het tijdelijke instrument. 

Het zilver, de maan, wordt gereinigd, herschapen tot het aanzicht der reine wateren, het edele, reine gemoed. 

Het gemoed is niet hetzelfde als het kloppende, het bloed voortstuwende organische hart. 

Het gemoed is een trilling van het hart, maar is verspreid door het gehele bloed. 

Het bloed moet veranderd worden. 

Het bloed is het spirituele materiaal van de alchemist. 

Alle werkingen worden mede door het bloed gevormd. 

Hetgeen een mens binnenkomt reflecteert zich in het bloed en hetgeen van een mens uitgaat wordt voortgebracht door het  bloed. 

Ook hier gaat het niet slechts om dat rode vocht, maar vooral om het etherische trillingsbeeld dat het bloed uitstraalt. 

Vandaar dat de ziekten uit het bloed af te lezen zijn, zoals Paracelsus reeds zei. 

Jupiter, die Vader Ether wordt genoemd, heeft direct binding met dit etherische wezen des bloeds, via de lever. 

Het spirituele goud in het etherische bloed is de mens ingeboren. 

Dit is geen erfenis der vaderen, maar een etherische mikrokosmische erfenis. 

Het bloed der vaderen moet wel bereid zijn mede te werken aan het bezit van de erfenis, want deze moet doorgegeven kunnen worden aan het gewone bloed. 

Dat is het mikrokosmisch aanvaarden van de aardse persoonlijkheid. 

Dit aanvaarden is afhankelijk van de wil, want deze is vrij. 

Alchemie is dus het werk van de vrije mens, d.w.z. het individu met de individuele ziel. 

Hij, die echter overheerst wordt door Één der hoofdzonden heeft zijn vrijheid tijdelijk prijsgegeven en zolang hij deze niet heeft herwonnen kan hij niet mede-arbeiden in zijn alchemische proces. 

Zijn laboratorium is nog niet voldoende ingericht voor zulk een veelomvattende arbeid. 

De Steen der Wijzen of de "tinctuur der wijsheid" vertoont zijn geheim slechts daar waar het een waardig tehuis gevonden heeft. 

Zulk een tehuis schept de mens door het rustig laten wegsterven van het ego op de melodie der oerherinnering. 

Niet een geforceerde ego-moord zoals velen beweren, maar het laten verklinken van de ego-trillingen in de alomvattende overheersing van de hemelse trillingen of de quintessens. 

De lotus met de acht bladeren richt zich op tot deze hemelen en opent haar kelk opdat de individuele ziel, die Licht is, de dauw des Lichts kan indrinken. 

Zo is het de gevallen Lichtzoon geleerd vanaf de vroegste tijden  en zo zal deze Waarheid blijven bestaan tot in eeuwigheid. 

Hij die uit de eeuwigheid is legge zijn innerlijke gehoor te luisteren.

1970 - 2024, copyright Henk en Mia Leene