Naar aanleiding van Paracelsus transplantatio kwamen wij op het zevenvoudige omwendingsproces binnen de natuurvormen.
De alchemisten zeggen: bestudeer het Boek van het Geheim der Natuur en u zult de oplossing vinden.
Wel, de onderzoekingen van Paracelsus bewezen deze alchemische stelling reeds, maar de hedendaagse onderzoekers vinden eveneens, hoewel onbewust, het bewijs van de noodzakelijke transplantatio of omwending.
Wij kregen van Één onzer vrienden een artikel toegestuurd over "de omwending der metalen" zoals dit kortgeleden door twee Nederlandse onderzoekers werd samengesteld.
De "omwending der metalen" is een onderzoek dat men ongeveer 20 jaar geleden deed, maar dat pas heden tot verdere ontwikkeling werd gebracht.
Het merkwaardige van deze metaal-omwending is, en dat moet de spirituele zoeker en verwerkelijker van de transfiguratio frapperen, dat er metaalvormen zijn die een vormveranderings-herinnering bezitten en altijd weer tot hun oude vorm terugkeren, en dat er metaalvormen zijn die geen vormveranderings-herinnering bezitten en deze kunnen de oude atomaire situatie niet meer terugvinden.
Er zijn dus twee vaststaande feiten: er is een herinnering of deze is er niet.
Het metaal zonder herinneringsvermogen kan bij de terugweg uit drie verschillende richtingen kiezen.
Er ontstaat dus een zoeken naar de juiste richting.
Bij de mens is dit hetzelfde: hij kan de richting van het verstand uit; hij kan de richting van het hart uit en hij kan de gulden middenweg nemen, de weg der juiste richting. Iemand met een gewekt, sterk herinneringsvermogen kiest echter toch altijd de juiste weg.
Gezien de resultaten in de wereld zijn er zeer weinig sterke herinneringsmensen, het overgrote deel der mensen is zijn herinnering kwijt, maar moet toch de terugweg volgen.
De omwending der metalen geschiedt door een bepaalde hitte-graad. De atomen worden uit hun toestand gestoten en de vorm van het metaal verandert.
Verhitting, zoals bij een geestelijk vuur, bewijst zich naar buiten en kan de vorm veranderen.
De omwending van de zielemens tot geestmens is dus afhankelijk van de verhitting des geestes plus de aanwezige zieleherinnering.
De terugweg, zoals de ziel bewandelen moet, ligt dus als wet in de oernatuur, in de pure natuurvorm besloten.
Het is een geheimenis van de natuur dat door haar Schepper werd ingeschapen.
Het goud, de zon, is ingeschapen, zegt Paracelsus, het oerbeeld, als herinneringsvorm is in de mens ingeschapen op het moment dat hij de chaos, de tijdelijke orde, binnenging.
Het goddelijke oerbeeld werd in de stofgeboren mens, de natuurvorm, besloten opdat het, via een omwending, zijn goddelijke oervorm zou terugvinden.
De wet van de tijdelijke orde is erop ingesteld dat de zielemens zijn terugweg zou vinden, vandaar dat men in de gehele oernatuur deze wet bij herhaling tegenkomt.
Men kan deze oppervlakkig terugvinden in de uitspraak: "Gelijk trekt gelijk aan."
Er is slechts dit onderscheid: de natuur volgt de zevenvoudige wet dezer natuur, de ziel moet uit de zevenvoudige greep uitbreken om de goddelijkheid te hervinden.
Duidelijk is echter te onderkennen dat slechts de pure natuurlijke vorm, het onbeschadigde ego of het edele lood, mede kan werken aan dit omwendingsproces.
De atoomsamenstelling moet aan de natuurwet voldoen om door de hitte tot een omwending te kunnen komen.
Er zijn diverse stadia van verhitting, en diverse stadia van atoomverandering binnen de metaalvorm.
Alle omwendingsprocessen vangen aan met hitte, waardoor een beweging binnen de atomen ontstaat.
Het terugkeerproces begint met ver-assing onder invloed van een geweldige hitte.
De ver-assing schenkt reeds een omwending, een ego om-wending, die de basis voor de ziele-terugkeer vormt.
Er zijn dus twee processen noodzakelijk, die direct in elkander grijpen.
Het eerste proces, de ego-omwending, is gehouden aan de zevenvoudige natuurwet of het zevenvoudige proces van trans-plantatio.
Het tweede proces van de overgang van zielemens naar geest- (of God) mens is de realisatie van de achtste dag.
Het is de grens-overschrijding van tijdelijke orde naar geestorde.
Een zielemens kan men worden door verhitting, mits er een herinnering aanwezig is aan de val in de chaos of aan het oerbeeld Gods.
De twee soorten stilte die Paracelsus in zijn derde graad. de oplossing, beschrijft zijn dus in overeenstemming met de ego-omwending en de ziele-terugkeer.
Binnen de ego-omwending leert het ego stil te worden, waarna de oerherinnering zo sterk wordt dat de ziel haar goddelijke devotie en haar "stil worden voor haar God" kan wedervinden.
Iemand die een oerherinnering aan de voorwereldlijke situatie bezit keert altijd weer tot zijn oervorm terug.
Dat is de troost.
Het probleem ligt alleen in de aanwezigheid van de herinnering, hetzij labiel, hetzij actief, als zij maar aanwezig is.
En dan moet er, van buitenaf, hitte, geestelijk vuur op de mens worden gericht.
Hoe sterker deze hitte wordt des te onrustiger de atomen, of, des te bewogener deze mens wordt.
Deze bewogenheid kan leiden tot een omwending, daartoe moet de geestelijke hitte lang genoeg aan houden en intensief blijven.
De mens kan dit bij zichzelf nagaan: spirituele impulsen bewegen hem tot een reactie, dikwijls tot een bepaalde levenshouding.
Hij volgt, vrijwillig, door een innerlijke bewogenheid aan-gegrepen, een bepaalde gedragslijn, die in overeenstemming is met de daarop mogelijk volgende omwending.
Men kan ook zeggen: hij kiest de richting van de terugweg en trekt daaruit, vrijwillig, de consequenties.
Doet de mens dit niet dan is hij innerlijk niet voldoende bewogen geworden, anders gezegd: zijn atomaire structuur werd niet krachtig genoeg door de geest aangegrepen.
Zoals ieder individu, afhankelijk van de sterkte van zijn oerherinnering, gevoelig is voor een bepaalde hitte-werking, zo zijn de metaalvormen ook gebonden aan bepaalde hitte-inwerkingen.
Een ingeslapen zieleherinnering moet een machtige geestelijke impuls ontvangen wil er een zielebewustzijn ontwaken.
Ook de tijdsduur totdat de omwending zich voltrekt is afhankelijk van het materiaal. Maar als die omwending inzet geschiedt zij in een flits, een stip des tijds!
In de metaal-omwending noemt men dit: omklappen, omdat het zo snel geschiedt.
Er is eens gezegd: de transfiguratie vindt plaats in een oogwenk, een stip des tijds!
De bewust geworden mens kan in een kort ogenblik van de ene leefsfeer naar de andere leefsfeer overgaan.
Met het verkrijgen van inzicht, aan de hand van de ziele-herinnering, keert men een bepaalde leefwijze de rug toe.
De innerlijke verhitting, uitgaande van de geest, drijft de mens van binnenuit tot een levensnorm. Dit is dus een onontkoombare wet, die men in de natuur tegenkomt.
Cultuur, civilisatie, huichelarij trachtten deze oerwet te bedekken, maar alle vormen keren tot hun oude vorm terug.
Zowel stoffelijk als geestelijk is dit van toepassing.
Vanuit deze "oude" vorm, deze oervorm, kan de mens verder gaan tot aan een grens-overschrijding.
Vandaar dat men ook slechts op basis van de innerlijke realiteit een zieleproces kan voltrekken.
Er moet altijd een oervorm, een bestaande materie aanwezig zijn, waarmede men kan arbeiden.
Die hele omkleding met wetten, normen, religieuze vormen en schone theorieën heeft geen enkele zin wanneer de mens zijn eigen "oude" vorm niet kent, zowel stoffelijke als geestelijk.
De stoffelijke mens moet door een verhitting of een ervaringsvuur tot de herinnering aan de pure natuur komen en de ziel, als atoom van de goddelijke mens, moet door een geestvuur tot opwekking worden gebracht.
Het atoom verandert niet, daarin ligt de herinnering besloten, zo zegt de wetenschap.
De atomen waaruit wij, als stofgeboren mensen, zijn samen-gesteld bezitten een herinnering aan een natuurlijke levensstaat.
De intensiteit van het zwarte vuur, of van de aangrijpende ervaring binnen de disharmonie doet het verlangen naar de oorspronkelijke natuurlijke staat wederkeren.
Er is alom een verlangen naar een natuurlijke levensstaat.
Dit gebeurt vooral wanneer deze mens onontkoombaar geconfronteerd wordt met de misvorming, de chaos en de tegen-strijdigheid van de misleide natuur.
De geestelijke impulsen worden altijd sterker aan het einde van een era.
Wel, de genade of de zegen van deze tijd is dat de kosmos dermate hevig door het geestvuur wordt aangegrepen dat er een bewogenheid ontstaat, die weer zijn reactie vindt in de natuurgeboren mens. De oerherinnering moet worden wakker geschud, omdat er een voorlopig einde in het zicht is.
Sommige mensen reageren daarop door snel naar een natuurlijke levenshouding te zoeken, anderen reageren tweevoudig: zij zoeken naar een natuurlijke levenssituatie en willen tevens voortarbeiden aan de ziele-terugkeer.
Deze instelling is afhankelijk van de ingeschapen herinnering.
Het zoeken dat een groot deel van de mensheid momenteel beweegt is het gevolg van een intensivering van de geestelijke hitte, die van buiten de zevenvoudige kosmos komt.
Zowel kosmos als mikrokosmos, natuur als mens zijn bezig aan een "omwending".
Vandaar de verrassende ontdekkingen op allerlei gebied.
De gehele natuur, als bestaansvorm, zoekt naar haar oude vorm en dit kan samengaan met een ompoling en met merkwaardige gebeurtenissen.
Al de ontdekkingen in deze "omwendings-tijd" zullen voor de spirituele onderzoeker de waarheid van de noodzaak der innerlijke omwending bevestigen.
De geheimen der natuur zijn voor hem een lering, een boek waarin de wetten van de Schepper staan opgetekend.
In deze bewogen tijd kan de spirituele mens intensiever op zijn innerlijke weg vooruitkomen dan ooit, mits hij gebruik maakt van de geboden kansen.
Hiertoe moet zijn denken, wij herhalen het nogmaals, vrij zijn, het moet zich vrij, als op een innerlijk gebod, naar de leringen kunnen toe bewegen.
Het denken arbeidt in overeenstemming met de hunkering naar het herstel van de oeroude vorm, de goddelijke beeltenis.
Heel het menselijke organisme, alle atomen van het basismateriaal nemen immers aan het omwendingsproces deel?!
Vandaar dat een krachtig ziele-herinneringsmens nooit de theorie der leringen en de praktijk der leringen van elkander zal scheiden, want dat is onmogelijk.
Een leer wordt levend door de praktijk, zo niet, dan is de leer een etiket waarachter de leegte of de onwil, of de luiheid, of Één der andere zeven hoofdzonden zich verbergt. Maar een etiket is altijd een vlag die een bedenkelijke lading dekt.
Wat voor etiket de mens zichzelf ook opplakt hij moet zich altijd op de Één of andere dag declareren.
Daartoe dwingt hem het vuur, de hitte, de verhoogde trilling binnen de kosmos.
Hoe sneller deze trilling wordt, des te sneller de declaratie plaatsvindt. Dit is natuurlijk eveneens afhankelijk van de indivi-duele trillingssnelheid.
In hoeverre kan de mens, individueel, medevibreren?
Welke trilling zendt zijn eigen atomaire structuur uit?
Deze ineigen trilling kan nooit verdoezeld worden, zij behoort bij de mens en hij keert, al is het na jaren van schijn, toch weer tot deze trilling terug.
Alle vorm keert tot zijn eigen trilling terug.
Gelijk de uiterlijke vorm van de tijdelijke mens tot zijn vorm, de oermaterie, terugkeert als de levenstrillingen ophouden.
Dit geldt voor alle scheppingsvormen en voor alle geestelijke concentraties.
Het is onmogelijk om door een dwang, zonder hitte of zonder geestelijk vuur, de oervorm te herstellen.
Daarom is het vuurelement zo essentieel.
Alles begint met vuur.
Men kan een edel, een hoogstaand, een begaafd en een religieus mens zijn, maar wanneer men niet door de geest wordt bezield, gebeurt er niets, er vindt geen "omwending" plaats.
Men moet eens diep over de betekenis achter deze woorden doordenken: "door de geest worden bezield".
De geest is het vuur, de scheppende trilling.
Wanneer de hunkerende ziel niet door deze geest wordt bevrucht, aangeraakt, blijft zij hongeren en de mens vindt de terugweg tot die geest niet. Er moet hitte zijn voor de omwending.
Maar vooral de hitte in de spirituele betekenis, de Oervorm van het Vuur, de Bron van alle Schepping.
God moet aanwezig zijn zo het omwendingsproces gaat plaats-vinden.
En God is geen religieuze vorm, geen etiket, noch een filosofie.
God is een intensieve hitte, die de mens verbranden kan.
God is aanwezig in de zweepslag die de natuur en de mensheid momenteel krijgen; God is aanwezig in de onrust die de herinneringsmens voortjaagt en God is aanwezig in de tranen van geluk die de bezielde mens naar de ogen kunnen wellen.
Wij bedoelen hier geen emotie en geen intellectuele extase, maar dat hervinden van die ene herkenningsmelodie: "De Vader en ik zijn Één."
Moge uw hart geheeld worden in het oerritme van deze melodie, zoeker.