De alchemische werkwijze van Paracelsus heeft heel wat geleerden problemen gegeven.
Het woord alchemie betekent niets anders dan omzettingsproces binnen het universum.
Het natuurlijke proces dezer omzetting voltrekt zich onder toevoeging van het hemelse zout, dat speciaal wordt toegevoerd voor de omzetting in een hemellichaam.
In de alchemie neemt men echter steeds de dauw als vertegenwoordiger van dit hemelse zout binnen de natuur.
De ego-transmutatie voltrekt zich zodra dit de reine natuurwetten volgt en zich niet langer verlaagt in een degeneratie.
Het zichzelf voeden met de levenselementen van medeschepselen bevordert deze degeneratie en brengt de mens onder de grens van de natuurlijke adeldom.
De natuur was, als eerste schepping, edel.
In haar is het zonnebeginsel besloten waaruit de koninklijkheid of de adeldom wordt voortgebracht.
Deze adeldom is nooit een kwestie van materiële rijkdom, noch van opvoeding, maar zij is ingeboren. Innerlijke adeldom is het zich in meerdere of mindere mate bewust zijn van de oorspronkelijke wetten en zich daar intuïtief aan binden.
De gehele procesmatige transmutatio van Paracelsus is gebaseerd op deze natuurlijke adeldom van het ego en zij, die deze ingeboren adel niet bezitten kunnen de kern van Paracelsus' betoog niet vatten.
De leringen die niet bestemd zijn voor het onreine ego blijven automatisch toegesloten, omdat het ego hun sleutel niet bezit.
Iemand die Paracelsus' uitleggingen onverteerbare kost vindt, is nog niet aan zijn verborgen leringen toe. Alle graden en alchemische methoden hebben betrekking op de herschepping van ego en ziel.
Innerlijk edele mensen zoeken intuïtief de weg terug tot hun oorsprong.
Zij houden zich intuïtief afzijdig van degenererende experimenten, maar de neergang dezer natuur kan wel van invloed zijn op hun levensinstelling; men wordt, of men wil of niet, geïnjecteerd door de degeneratie.
Ieder mens is afhankelijk aan de samenstelling dezer noodorde, men kan zijn levensomstandigheden wijzigen, men kan de meest gunstige voorwaarden zoeken, maar men blijft gebonden aan de wetten van deze natuur.
Wij kunnen niet voorkomen dat een zonsverduistering ons aurisch licht verzwakt, noch dat zonnevlekken irritaties in onze aurische trillingen oproepen, wij reageren daarop zonder ons ervan bewust te zijn.
Vandaar dat een algehele milieuvervuiling invloed heeft op onze levenshouding; ons denken, geïnspireerd door de aurische tril-lingen, wordt geremd door gedegenereerde natuurlijke omstandigheden.
Wanneer in de pers bekend wordt gemaakt dat het Rijnwater bloed bevat van miljoenen geslachte koeien en varkens, dan is het logisch dat ook van deze zijde de mens, via zijn drinkwater, gedwongen meedoet aan een degeneratie-proces.
De wil tot zieleverlossing of innerlijke adeldom wordt de eenling ontnomen, omdat hij opgeslokt wordt door het logge dier der massa.
Deze massa wordt steeds groter, omdat aan de individuen op zeer geraffineerde wijze de vrije wil wordt ontstolen.
Indien het individu zijn vrije wil op het blok van deze maatschappij legt, behoeft hij niet eens meer aan een proces van omzetting te beginnen.
Zowel het ego als de ziel zijn afhankelijk van de individuele vrijheid. Het ego is onderworpen aan de tijdelijke orde, omdat het daarin van Gods wege werd geplaatst en het daarin al zijn mogelijkheden verborgen vindt.
De ziel is afhankelijk van de toevoer van het hemelse zout dat neerdaalt op de roep van een reine natuur.
Het bezingen van de dauw door de middeleeuwse alchemisten heeft een zeer diepe betekenis.
Reine dauw is een gave des hemels.
Maar een onreine natuur ontsteelt deze dauw haar weldadige werking.
Een onrein ego verstaat niets van zieleleringen, hij reageert niet op de hemelse dauw of het hemelse zout, dat in zulk een lering besloten ligt.
Met een onrein ego kan men allerlei leringen bestuderen, het intellect overladen, het sentiment laten wegzwijmelen, maar men dringt nooit tot de kern van het universele alchemische geheim door.
Daarom behoeft men een mens nooit iets te verbieden, het bewustzijn van zijn ego en de levensgradatie van zijn ziel leggen hem verboden op dan wel ontheffen hem daarvan.
Maar de huidige degeneratie der natuur trekt instinct, intuïtie en geweten uit hun balans.
Het is niet meer zo vanzelfsprekend dat de hoogstaande mens direct gevolg geeft aan zijn intuïtie en zijn geweten.
Hij zal dingen gaan doen die hem eigenlijk tegenstaan en waarvan hij niet begrijpt hoe hij ze doen kan, toch doet hij ze.
Dit is een verschijnsel dat in de toekomst steeds sterker op de voorgrond zal gaan treden.
De mens krijgt injecties toegediend via zijn voedsel, via zijn ademhaling, via zijn aurische veld, die hem vreemde, d.w.z. buiten hemzelf ontstane beelden opdringen.
Een mens kan een principiële levenshouding voeren, maar zonder zijn medeweten worden zijn principes van een andere zijde ondermijnd met alle gevolgen daaraan verbonden.
De hedendaagse publiciteitsmedia zijn een ideaal materiaal voor de mentale en natuurlijke vervuilingsmoloch.
Daarom moet men zeer selectief en zeer streng met dit medium omgaan.
Het oog is een magneet en zuigt dus instinctief de trillingskracht der beelden op.
Daarom is beeldreclame zo effectief vooral wanneer zij samengaat met een klank.
Zij worden in het aurische veld geëtst en wel op zodanige wijze dat de mens hen pas weer kwijtraakt wanneer het doel van het beeld verwerkt, d.w.z. uitgedragen is.
Hetgeen aurisch wordt opgenomen moet in hoofd en hart ver-werkt worden.
Tijdens het intensief luisteren en kijken slaapt de wil in en zo kan de mens een gewillig medium worden voor alles wat wordt overgedragen.
Innerlijke adeldom kan een bescherming zijn, mits zij vergezeld gaat van een bewustzijn en een wil.
Aan al deze dingen moet men denken als men zich verdiept in de zesde graad van Paracelsus: De koagulatie of de stolling.
Er zijn twee vormen van stolling: door de koude en door de hitte.
Al de zielloze, d.w.z. koude koagulatie-methoden van de gedegenereerde natuur, ontnemen de mens de zielvolle of warmte-koagulatie.
Het koagulatie-proces zien wij in de aarde waar steen, kiezel, ijzer en andere mineralen het gevolg ervan zijn.
Sneeuw, ijs, hagel zijn het gevolg van koagulatie processen in de lucht.
In ons individuele alchemische laboratorium kunnen wij dezelfde processen terugvinden.
Alle verhardingen zijn het gevolg van koagulatie.
Iedere verstening, zoals de parel in de oester, is een ziekte, zo deze een vreemd lichaam vormt in het organisme.
De verharding onder invloed van de koude of de zielloosheid zal voor de spirituele mens een waarschuwing betekenen.
De koagulatie van Paracelsus (eveneens in de verborgen Tarot-symboliek te herkennen) brengt een keuze: Úf men koaguleert door het innerlijke vuur, het hemelse zout der alchemisten, waardoor een vuurprincipe ontstaat dat nooit meer vergaat, Úf men koaguleert door de koude van een uiterlijk, een zielloos vuur waardoor het ontstane lichaam niet onvergankelijk wordt, maar uiteen kan vallen.
Paracelsus zegt dat water geen vuur kan koaguleren en vuur geen water. Beide moeten eerst een overgangsstadium bezitten en dat betekent altijd dat het vuur een waterprincipe moet bevatten en het water een vuurprincipe.
Een zielvol mens beantwoordt aan deze voorwaarden.
Het is niet belangrijk of hij een negatief type dan wel een positief type is, als hij maar dat onontbeerlijke watervuur element der ziel bezit.
Hierdoor kan hij koaguleren, stollen tot een vast hemels lichaam.
Het is met de oplossing, de derde graad, hetzelfde als met de stolling of koagulatie.
Beide werkingen kunnen pas plaatsvinden zo het materiaal of, zoals bij de oplossing, water is geweest of, zoals bij de stolling, eens vaste materie is geweest.
Dit klinkt misschien ingewikkeld, doch het is het niet.
Deze woorden bevestigen slechts hetgeen gezegd werd bij de herinnering der metalen: niets en niemand kan worden tot hetgeen hij nimmer is geweest.
Er moet altijd een herinnering, een oerelement aanwezig zijn, wil men tot een oorspronkelijke vorm terug kunnen keren.
Hetgeen van de aarde is keert terug tot de aarde, hetgeen van de hemelen is verheft zijn vleugels tot de hemelen.
Deze uitspraken zijn gebaseerd op een wet van de reine natuur en kunnen niet meer van toepassing worden op een natuur die onder de scheppingsvoorwaarden is uitgezakt.
Het "zo boven zo beneden" geldt ook in deze betekenis.
Degeneratie der natuur brengt degeneratie van het organisme.
Hierdoor zullen de menselijke zintuigen hun scherpte gaan verliezen: zijn reuk, zijn smaak, zijn gezicht, zijn gehoor en zijn gevoel worden grover, vandaar dat hoge geestelijke trillingen steeds moeilijker ingang zullen vinden.
De uiterlijke zintuigen zijn onvolkomen omdat zij van de natuur zijn, maar daarom zijn zij wel kundig, ingesteld op een natuurlijk waarnemingsvermogen.
Alle begin ligt in de natuur, in het zo veelomvattende ego met zijn natuurlijke organisme.
Men kan nooit iets loochenen, men kan hoogstens iets verfijnen.
Paracelsus' koagulatie is een kwestie van verfijning en staat los van een uiterlijke cultuur.
Flegmatische mensen, trage naturen, zo zegt Paracelsus, kunnen niet koaguleren, tenzij zij eerst materie worden.
Anders gezegd: "Zo gij lauw zijt, zal Ik u uit Mijnen mond uitspuwen!"
Men moet of heet of koud zijn.
Mensen die door niets worden beroerd, noch door de hitte, noch door de koude, zijn niet spiritueel, maar lauw.
Dit is de nutteloosheid van de neutraliteit. men kan zich neutraal opstellen tegenover de inwerkingen der degeneratie, maar deze neutraliteit moet altijd zijn als een koude, een muur waarop alles afspringt.
Terwijl men tegenover de spirituele werkingen warm, geïnspireerd moet staan.
Laat uw neutraliteit nooit ontaarden in lauwheid, onberoerdheid in de zin van onverschilligheid.
De mens wordt aangeraakt, geïnspireerd door de Geest of hij wordt geïnspireerd door de materie.
Een tussenweg bestaat er niet, hetzij dan dat men lauw is, een verwerpelijke toestand, die niet kan medewerken aan enig omzettingsproces.
Hoeveel mensen onder invloed van de degeneratie der natuur zijn heden lauw geworden?
Lauw kan men worden uit angst, uit zelfbescherming, maar dit is een misvorming, een labiliteit, waardoor men de verstening wil voorkomen.
Lauwe mensen zijn zelden ziek en hebben zeker geen verhardingsziekten; een verharding betekent een koagulatie als reactie op de omstandigheden.
Vergiftiging is een vuur-koagulatie, verstening is een water-koagulatie.
Doch beide koagulaties zijn voltrokken door middel van een trilling, een beweging.
Beide verschijnselen zijn of te danken aan de activiteit van het denken, of de activiteit van het hart.
Ieder mens neemt, bewust of onbewust, deel aan de zevenvoudige ego transmutatie van Paracelsus waarbij het ego zich verziekt dan wel zich veredelt.
Alle tegennatuurlijke organische toestanden en de excessen in denken en gevoelen zijn het gevolg aan een mislukking binnen dit zevenvoudige proces.
Een verhard ego, een keiharde materialist, die in zijn ik-zucht de goddelijke Bron vergeet, is een verziekt mens, een misvorming.
De aanbidding en verbondenheid met de Bron is de natuur ingeschapen.
Verliest men deze dan is men een tegennatuurlijk mens.
Een religieuze vorm als een verbondenheid met de Schepper moet in de mens aanwezig zijn wil hij succes
hebben met een ziele-omzetting.
Ontvalt de mens deze ingeschapen gave dan verzanden zijn denken en gevoelen in de begrenzing der intellectualiteit.
Hij gelooft niets meer, omdat de Bron die zulk een geloof animeert niet meer actief in hem aanwezig is
Ontaarding van deze ingeschapen geloofsbron brengt misvorming van de hartwerking, men gelooft dan om het geloven zelf.
Beide uitingen, de intellectualiteit zowel als de overdreven mystiek, zijn ziekelijke aandoeningen.
Juist omdat de natuur dermate vervuild en onevenwichtig is komen deze beide storingen zo veelvuldig voor.
Het overgrote deel der mensheid is onbewust ziek.
Zieke mensen zijn gemakkelijk te regeren, hetzij door dwang, hetzij door sentiment, hetzij door de karwats.
Er is slechts een kundig, intelligent arts nodig om een methode uit te vinden.
Maar mensen met een vrije wil, met een rein, gezond ego en geïnspireerd door ziele-impulsen zijn niet zo gemakkelijk te regeren, omdat zij geleid worden door de geest.
Uit dezulken komen maar al te dikwijls martelaren voort, niet omwille van het martelaarschap, maar omwille van hun ingeboren adeldom, die slechts de innerlijke wet van Gerechtigheid, Waarheid, Liefde en Wijsheid erkent.
Zo deze mens zich niet laat misleiden door de pijn van zijn ego, maar hij zich overgeeft aan de intelligentie van zijn ingeboren adeldom, zijn zielegoud, zal zijn weg hem toebereid worden.
Onthoud deze woorden en ga met God, koninklijke mens!