De koagulatie van Paracelsus vormt de zesde fase in zijn zevenvoudige omzettingsproces.
Flegmatische naturen, zo zegt Paracelsus, zijn niet om te zetten, want zij kunnen noch door het vuur, noch door het water worden aangegrepen.
Men moet tot het koude of tot het warme element behoren, wil er een begin gemaakt kunnen worden met een transmutatio.
Zodra men echter koaguleert, d.w.z. stolt tot de gene die men was voordat de disharmonie storing veroorzaakte, herkrijgt men de kleur, de uitstraling die men van oorsprong bezeten heeft.
Paracelsus noemt dit de zevende graad of het kleuren.
Hetgeen betekent dat het aurische veld van de kandidaat de kleur aanneemt van het innerlijke wezen.
Alle kleuren veranderen, al de tinten die door emoties en bewogenheden ontstaan, die door ziekten en onreinheid in het aurische veld worden geprojecteerd veranderen zich, zij worden tot Één.
Al de kleuren die corresponderen met de zes metalen vloeien ineen in de kleur van het hoogste metaal, het edelste metaal.
De mens is tot dit metaal geworden, hij is samengesmolten met zijn ingeboren adeldom, zijn gouden zielekracht.
Paracelsus noemt het "kleuren" ook wel het "tincturen", alles wat een andere materie doordringt en kleurt en verandert van wezen is een tinctuur, zo zegt hij.
Deze tinctuur is dus eigenlijk een trilling, kleur is trilling, vorm is trilling.
Wanneer men de tinctuur van de zevende graad bezit kan men alle andere dingen naar hun wezen kleuren en tincturen.
Iemand die over het edele zielegoud beschikt is in staat de trilling daarvan over te brengen op anderen en hun individuele kleur te veranderen.
Zulk een mens doet de onreinheid van anderen uit, zonder dat hij daarvoor moeite doet, zijn tinctuur-uitstraling omvat de andere kleuren, zij gaan daar in onder, omdat zij een lagere trillingssnelheid hebben.
Het goud, de adeldom, overheerst in straling en trilling alle kleuren en trillingsvelden.
Dit is de edele vorm van koninklijk leiderschap, waarvan de autoritaire hoogmoed een karikatuur geworden is.
Goud, zieletrilling, dwingt nooit, is nimmer heerszuchtig, maar is door zijn aanwezigheid alleen reeds het middelpunt.
Omdat het goud, de edele ziel, God in zichzelf bergt (en naar deze God zoeken allen) richten zich alle kleuren en alle trillingen naar Hem.
Wanneer een tinctuur werkzaam zijn kan moet allereerst het lichaam of de materie die men kleuren wil, opengemaakt worden, zegt Paracelsus.
Om een tinctuur op te nemen moet de mens, de ziel, het hart ontvankelijk zijn. De kleur moet in de materie doordringen, zoals trillingen iemand moeten doordringen om hem te kunnen ver-anderen.
Een verharde materie, zelfs een gesloten flegmatische materie, neemt de kleur en de trilling niet op.
Aan deze bewerking moet een voorbereidende arbeid voorafgaan.
Deze voorbereiding is het proces zoals Paracelsus voorheen besproken heeft: ver-assen, sublimeren, oplossen, verrotten, distilleren en koaguleren.
Een materie die aan deze voorbereiding heeft deelgenomen bezit de juiste openheid om de tinctuur op te nemen en daardoor heel het wezen te veranderen.
De kleur moet samensmelten met de te kleuren materie, zij worden tot Één.
Zo verstaat Paracelsus het opgaan van het ego in de ziel.
Het ego geeft zijn aard prijs, het laat zich door de ziel kleuren, overheersen en van aard veranderen.
Men kan nu niet meer spreken van ego- en zielewerkingen, er is slechts Één wezen: een veranderd mens, een oorspronkelijke hemelse mens, die aan het begin van zijn allesomvattende opgave staat.
Om aan deze wezensverandering mede te werken moet iedere trilling, ieder metaal, iedere fout, iedere karaktertrek allereerst van zijn koagulatie worden ontdaan.
De positieve koagulatie-kracht moet zich niet verhard hebben tot een steen, een ondoordringbare materie; er moet slechts sprake zijn van een harmonische koagulatie-stolling, waarbij er een harmonie tussen de metalen, de trillingen, de eigenschappen is bereikt.
Alles wat te veel is moet afvloeien door middel van het vuur, zegt Paracelsus.
Hitte is de beste methode om een overmatige stolling te breken.
Voor de zevende maal wordt dan deze kandidaat aan het vuur toevertrouwd, nu slechts om het evenwicht te bereiken.
Ook de goede hoedanigheden moeten leren terug te treden voor de stralingskracht van de ziel.
Vlak voor de zevende fase staande (zoals men in alle literatuur kan lezen) wordt de kandidaat afgeremd, hij ontvangt een dood-steek voor zijn eigenwaan. Er mag geen sprankje hoogmoed meer in hem zijn wanneer de hoogste tinctuur hem doortrillen zal.
Het vuur voor het "kleuren" bevrijdt hem van de eigen kleuren, de eigen waan, de eigen ego-waarde.
Deze trilling van de zevende graad, deze tinctuur, moet alle metalen aan de mens wit of rood kleuren.
Deze hoogste trilling moet het wezen van de mens scheiden in zilver en goud, water en vuur, maan en zon en hen dan als Één samenvoegen, verenigen in die ene onaardse materia: het water-vuur, het hemelse zout in zijn hoogste vorm.
Hart en hoofd moeten door deze tinctuur gekleurd worden tot een gouden en zilveren straal, een edele negatieve en een edele positieve werking en dan vloeien zij ineen tot de ware materia, waaruit de hemelse mens opstaat.
De zevende graad is dus het in het vuur beproeven van de kandidaat, het aan het vuur toevertrouwen van hart en hoofd en pas wanneer daaruit de twee reine hoge werkingen voortkomen, wordt het tincturen als geslaagd beschouwd.
De zevende graad is hier dus ook, zoals in het Scheikundige Huwelijk van C.R.C., een ondergaan en bewijzen of de toe-bereiding zijn arbeid heeft gedaan.
Een juiste koagulatie of stolling bewerkt een evenredige heerschappij tussen alle krachten in de mens.
Hij staat daardoor voor zijn beslissing of hij het vuur van de zevende graad ontvangen wil of niet.
In de werkelijke kandidaat is er geen tegenwerking meer, geen enkele kleur of trilling stijgt boven de anderen uit: hij is gereed voor de komende beproeving.
Iedere kandidaat moet allereerst door de verkalking of ver-assing tot een alcohol worden, zegt Paracelsus, een water waarin vuur brandt.
Men noemt alcohol ook wel eens: levend water.
Water waarin het vuurelement broeit.
Dan moet de sublimatie deze alcohol van zijn onzuiverheid bevrijden en het maken tot een lichte, spirituele stroom.
De bezielde materia moet door de verrotting en de distillatie tot een onbrandbare en onverwoestbare materia worden die nimmer meer haar kleur verliest en zodra dan het "kleuren" begint, bestendigt zij in het vuur haar eigen materia.
Uit de kandidaat zelf moet dus de kleur komen die uiteindelijk de verandering van zijn wezen zal bewerken.
Zoals gezegd: dit goud, deze gouden kleur, is ingeboren.
Vanuit het innerlijk van de mens moet het goud opstaan, levend worden om hem geheel en al te doorstralen.
Dit kan slechts gebeuren wanneer hij zich overgeeft aan het zesvoudige voorbereidende werk.
Het is vanzelfsprekend dat slechts een individuele activiteit zulk een ingrijpend proces kan volvoeren, want wie zou voor de naaste al deze handelingen kunnen verrichten?
Het is echter altijd noodzakelijk om te onderzoeken waar de geestelijk zoekende mens staat in zulk een proces.
Is er een innerlijke beroering en is hij reeds geworden tot alcohol, dat mercuriaanse, vurige water, dat begin van het hemelse zout?
Zonder dat innerlijke opbrekende vurige element wordt de kandidaat nimmer een aangeraakte, een door de Geest bezielde.
Waarmede zou de Geest in contact moeten komen?
Is de Geest niet als een alomvattend vuur?
Maar vuur grijpt het water niet aan, zegt Paracelsus, zij grijpt slechts dat vurige atoom, de natuurlijke materia aan, een dikke, waterige materia, zegt de alchemist.
Wij zijn als mensen uit water en vuur, zwart vuur en donkere wateren.
Het vuur moet doven, de wateren moeten het oorspronkelijke atoom van het Heilige Vuur opnemen om van daaruit verder te kunnen scheppen.
Het gaat weer om dat ondefinieerbare IT, hier is het een spiritueel IT, een spirituele drijfveer die de kandidaat bemoedigt om over de berg der belemmeringen heen te klimmen.
Zonder deze spirituele bezieling bereikt geen enkele kandidaat de overkant van de Jordaan of de andere kant de Styx.
Alle kennis, alle ijver, alle arbeid zullen voor niets blijken te zijn wanneer de Geest geen binding heeft kunnen verkrijgen met het atoom des geestes in de ontvankelijke mens.
Een negatief gepolariseerd mens kan daarom direct een bevoorrechte worden zodra hij dit atoom des geestes opgraaft uit zijn gemoed.
Het hart is de poort des Heren.
Vanuit dit hart begint alles: de negativiteit, de bezetenheid van het fanatisme, maar ook die machtige bezieling waar de massamens geen begrip voor heeft.
Een ongeestelijk, onbezield mens verstaat de bewogenheid van de geestmens niet.
De bewogenheid van zijn gemoed komt niet voort uit emotionele aandoeningen, maar uit de Geest die zijn "wateren" beroert.
Hij wordt als een Bethesda; een Boodschapper Gods raakt zijn innerlijke "wateren" aan en daardoor kan hij spiritueel helen, heiligen.
Deze ondefinieerbare geestkracht, opwellende uit het atoom Gods is als het goud, zij is ingeboren in de "wateren" van de spirituele mens.
Geen enkele Lichtzoon kan menen dat hij zulk een atoom niet bezit, want hij getuigt daarvan door zijn leven: zijn onrust, zijn zoeken, zijn strijd bewijzen het.
Hij gunt zich echter maar al te dikwijls geen tijd om stil te staan bij het juiste gebruik van dit atoom des geestes.
Het zoeken naar een antwoord in literatuur, in leringen, in bewegingen heeft geen enkele zin zo lang de pelgrim dit atoom niet heeft herkend en zijn werkzaamheid bepaalt.
Men moet stil worden.
Na de ver-assing, of de erkenning van deze geestatoom-werking moet de kandidaat tot sublimatie komen.
Hij moet zichzelf tot de orde roepen, zichzelf voorhouden dat hij slechts in dit leven is geplaatst om dat atoom tot activiteit en vorm te brengen. De meeste mensen gaan aan de beroering van dat atoom voorbij, zij willen zijn aanraking niet erkennen, omdat zij weten wat er op volgt.
intuïtief weet de Lichtzoon immers wat hem te wachten staat!
Niemand ontkomt aan de opgave van zijn hemelse Vader.
En zij die dit wonderbare atoom in hun gemoed mededragen, zij zullen verontrust en gepijnigd worden totdat zij luisteren willen.
Het gaat er maar om in hoeverre de mens bereid is zijn eigen staat van gevallen Lichtzoon te erkennen.
Het innerlijke goud is hem ingeschapen.
Hij nam het mede uit zijn oorspronkelijke Rijk.
De mens kan het bezoedelen, bedekken, maar eens zal hij gehoor moeten geven aan die sterke trillingskracht.
Want het goud kleurt van binnenuit!
Het schept een proces als een heilig moeten en hij, die de werking van dit goud-atoom in zich gevoelt, weet dat hij de omzettings-vuren niet ontlopen kan.
Hij, die het proces van Paracelsus wil opvolgen zal niet meer op de vlucht kunnen gaan voor zichzelf.
Indien het goed is volgt die opbrekende brand van dat minimale atoom de zoekende mens tot aan het einde der wereld, opdat hij zich omwenden zal.