De zeven metalen, als gekristalliseerde vertegenwoordigers van de Zevengeest, de zeven planeten of de zeven hoofdzonden, werken in de mens tot zijn geestelijk ontwaken, dan wel tot zijn spirituele val.
Iedere gnosticus of vrij denkende spiritualist baseert zijn denken en gevoelen op de samenwerkende arbeid aan zijn innerlijke metalen:
1. lood tot het begrenzen in de vorm;
2. zilver als een hulp bij het weerkaatsen van beeltenissen;
3. ijzer voor energie, strijd, moed;
4. koper als ontvankelijkheid;
5. tin als ordenende werkzaamheid;
6. kwik als geleider tussen het Boven en het Beneden.
In deze vermaterialiseerde wereld is het goud, het zevende metaal, teruggebracht tot een pronkmetaal, men heeft zijn adeldom ontluisterd.
Dit is een begeleidend verschijnsel aan de ontwikkelingsgang der mensheid: de geestelijke standing uit verre tijden is reeds lang vergeten en ziele-adeldom is een zeldzaam bezit geworden.
Het overgrote deel der mensheid speelt met kwasi-spiriualiteit, zoals het goud heden wordt aangewend om een kwasi-innerlijke of uiterlijke standing te benadrukken.
Door het verloren gaan van de spirituele diepte werd de mens een wereld van klatergoud binnengevoerd, zowel uiterlijk als innerlijk.
Er is een tijd geweest dat de individueel geadelde mens, de priester-koning, over een directe kennis met betrekking tot de spiritualiteit of de verborgen wet van God, mens en natuur beschikte.
Toen deze kennis verloren ging door het populariseren van de diepste geheimenissen Gods gingen de geestelijke leiders der mensheid ertoe over een methode te ontwikkelen om deze innerlijke Kennis te heroveren.
Voorheen daalde de Kennis als inspiratie in, daarna zocht men haar te puren uit de geheimenissen der natuur.
De concentratie- en de meditatie-methoden in de oude gnostieke en mystieke scholen hadden tot doel de trillingen der natuur te lezen, opdat daaruit een verbintenis zou oprijzen tussen de Schepper van deze natuur en het schepsel.
Voor deze spirituele concentraties gebruikte men eveneens de metalen, de elementen waarbinnen het geheim van wording, kristallisatie en zevenvoudige werking besloten ligt.
Toch is dit een typische godloze methode, want men tracht door een concentratie tot Éénwording te komen met de natuur, waarbij een spirituele openheid tot een Hoger Wezen volkomen wordt verwaarloosd.
Een edel mens, die zich deemoedig tot God wendt, heeft geen wilsconcentratie nodig om het geheim der metalen te ontsluiten.
Na het verlies van de geestelijke inspiratie zocht de mens een compensatie voor dat verlies zonder echter afstand te willen doen van zijn individuele hoogmoed.
Vandaar dat hij zijn methoden altijd zocht en zoekt in de wereld van het klatergoud.
Hij wendt zich allereerst tot het beneden, tot de natuur, hij verdiept zich in de reflex van de goddelijkheid binnen de natuur, terwijl hij zichzelf niet als een deemoedig schepsel openstelt voor de goddelijke trilling vanuit de onwetenschappelijke, etherische wereld.
Deze gehele methode tot het verkrijgen van kennis geeft blijk van een innerlijke armoede, het verliezen van de verbintenis met God.
Het verlies van de goddelijke trilling of de goddelijke verbintenis, sluit de mens op in het natuurrijk en deze natuur trekt hem mede in haar eigen vergiftiging en verzieking.
Men kan nooit de kleine drieëenheid: geest - ziel en mens van elkander scheiden, noch ziel - mens en natuur.
De drieëenheid staat voor de drievoudige basis van de schepping.
Positieve vuurkracht en negatieve waterkracht scheppen de mystieke parel, het atoom van een goddelijke Mens.
Ziel en mens kunnen samen een geheiligde natuur vormen.
Een zielloos mens brengt een levenloze vergankelijke natuur voort, een existentie waarin het bezielende element ontbreekt.
Hoeveel leraren zijn er heden ten dage, die zich tot het uiterste inspannen om de mens te trainen in de methode tot herstel van de directe intuïtieve Kennis.
Men vergeet dat deze Kennis "direct" genoemd wordt, omdat zij regelrecht vanuit het goddelijke Hart op het individu toestroomt.
Er zijn geen methoden om deze directe verbintenis te herstellen, er is slechts een individuele levenshouding, gebaseerd op de verfijnde intuïtie en het consequente geweten, die tot dit herstel van de goddelijke Inspiratie kan leiden.
De mens die het goud der ziele-adeldom niet bezit kan slechts trachten dit goud volgens een innerlijk alchemische wijze samen te stellen door middel van een levenshouding die het logische gevolg is van de eenheid tussen intuïtie en geweten.
Zoals men de trilling der metalen kan voelen door een metaal met de hand aan te raken, zo kan deze trilling ook inwerken op het menselijke trillingsveld en daarin een wijziging brengen.
Ieder mens bezit een verschillende ontvankelijkheidsgraad.
De ene mens houdt van het zilver, de andere houdt meer van het tin, men gevoelt zich aangetrokken tot de elementen waarmede men onbewust harmonieert.
Over "smaak valt niet te twisten", zegt de volksmond, omdat "smaak", het mooi vinden van iets, verband houdt met de geaardheid en de innerlijke harmonie van des mens. Innerlijke adeldom treedt altijd naar buiten in de affiniteit die de mens met bepaalde dingen tentoonspreidt.
Het is bekend dat de oude Grieken de zwangere vrouwen met schoonheid omringden, opdat zij een edel kind zouden baren.
De trilling van de omgeving, mits men er maar intensief mede verkeert, dringt het trillingsveld van de betrokkene binnen en beïnvloedt hem.
Men kan dat immers bij een ontvankelijk kind constateren.
Het neemt het stempel aan van zijn omstandigheden, zelfs al verkeert het slechts enkele dagen in een bepaalde omgeving.
Doch zulk een verandering is meestal tijdelijk.
Een injectie die uitgewerkt raakt.
Zo is het ook met alle aangeleerde, geforceerde spiritualiteit: het is een injectie, die tijdelijk werkt.
Het individuele karakter valt altijd weer in de eigen vorm terug, zoals het bloed van de mens zichzelf steeds weer vernieuwt, herstelt van de vreemde invloed die b.v. een bloedtransfusie gedurende 24 uur binnenbrengt.
Na deze 24 uur is de vreemde inwerking uitgevibreerd.
De individualiteit van de mensen zit zo diep verborgen in het wezen, dat deze altijd weer te voorschijn treedt, bij de ene mens vroeg, bij de andere mens laat, afhankelijk van het ervaringsbewustzijn.
Deze onverwoestbare individualiteit, waarvan ieder mens een verschillend percentage bezit, houdt verband met het individuele goudmetaal.
De puurheid en de echtheid van het innerlijke goud hangt samen met de ziele-adeldom van het individu. Een individualist, materieel bezien, is altijd een zelfbewust en hoogmoedig mens.
Hij heeft zich, dank zij zijn verstand, boven de massa uitgewerkt en weet zich nu verheven boven een grote groep mensen, hij gevoelt zich als het goud onder de metalen en omdat hij op een geïsoleerde hoogte staat ziet men vrij spoedig of hij klatergoud, dan wel waarlijk goud bezit.
Het gevleugelde woord: "Geld is macht!" of "Goud is macht" dat in onze tijden zo misdadig wordt benut, is in werkelijkheid van toepassing op het bezit van het spirituele goud, waardoor de priester-koning der oude tijden macht bezat. Het jagen naar geld of goud is de meest perfide degeneratie van de spiritueel, koninklijke mens.
Zij, die door deze goudjacht bezeten worden (en dat worden er velen in allerlei gradaties) bewijzen hun gebrek aan edel, geestelijk goud.
De diepere betekenis van het begrip "individuum" is ondeelbaarheid, Éénheid.
Het goud is eveneens ondeelbaar in spirituele zin, het is een eenheid waaruit kracht straalt.
Stofgoud, verdeeld goud, voegt men samen door het aanwenden van kwik.
Kwik is het geleidende element, het Hermes-metaal (Mercurius), dat de ziel over de Styx leidt, of vanuit het aardse tranendal in het Godsland voert.
De mens die nog niet voldoende spirituele individualiteit bezit, en bij wie dus het goud zich nog in een minder geconcentreerde vorm bevindt, moet zich sterker verbinden met de Boodschap of de Boodschapper der Goden: Hermes (Mercurius).
Hoe sterker de mens zich met het goddelijke verbindt des te intensiever wordt zijn individualiteit, zijn innerlijke eenheid en des te edeler wordt zijn goudgehalte.
De ontdekking van het gouderts lijkt eveneens te corresponderen met de karakteristiek van het spirituele goud.
In de historische beschrijvingen is Egypte het land waar men het eerste gouderts uit de aarde won; na dit winnen van het goud lijkt het land open te breken, het volk gaat open staan voor het bewerken van de aarde.
Alle ontdekking en gebruik der metalen gaat samen met een ontwikkeling der mensheid, zoals het ontdekken der planeten gelijke tred houdt met deze ontwikkeling.
Het gouderts opende een nieuwe wereld, de mensheid ging een
nieuwe fase binnen: de fase van het eigen belang, de begeerte, de uiterlijke verrijking.
Vanaf dat ogenblik ging de aarde-planeet haar uitbuiting tegemoet.
Toen zij haar goud had afgegeven, haar gekristalliseerde individuele adeldom had prijsgegeven, werd zij het willoze slachtoffer in de handen van een door het uiterlijke goud bezeten mensheid.
Deze bezetenheid bereikt in onze dagen haar hoogte punt, nietwaar?
Een hoogtepunt dat samengaat met een geestelijk dieptepunt van planeet, mens en natuur.
De mensheid is ten prooi gevallen aan de zeven hoofdzonden, waarbij alle metalen hun giftige werkzaamheid duidelijk tentoon-spreiden.
Het ontheiligen van het goud, spiritueel en materieel, brengt krankzinnigheid, een nietsontziende hoogmoedswaanzin, een uitbuiterij waarbij dood en verderf hun spel spelen.
Omdat zulk een mensheid de goddelijke Inspiratie mist werd er, kundig en intelligent, zoals de hoogmoedige individualist dat slechts kan, een pseudo-inspiratie en een pseudo-godsdienst geschapen.
De wereld is daar heden dusdanig mede overvoerd, dat het spirituele individuum, dat zachtmoedig is gelijk het edele, zachte goud, erdoor vertrapt kan worden.
In de technische of de praktische aanwending van het goudmetaal neemt men goudlegeringen, omdat het goud zelf te "zacht" is.
In een wereld vol klatergoud, meedogenloze ik-drift en uitbuiterij kan men slechts "hardheid" en "onverzettelijkheid" gebruiken, zoals de door het glinsterende, uiterlijke goud bezeten mens,
keihard moet zijn om zijn belangen te kunnen dienen. Zachtmoedigheid wordt in deze wedloop om het bezit van het klatergoud niet meer gewaardeerd.
principiële zachtmoedigheid (die niets te maken heeft met weekheid, bezit slechts de innerlijke geadelde mens.
Men noemt goud het edelste metaal, maar men betreurt zijn zachtheid.
Het is niet geschikt voor de harde, materiële doeleinden, maar het schikt zich, in uiterst fijne splintertjes, gewillig tot verfraaiing.
Juist de overmate aan goud op de wereldbanken, in de protserige godshuizen, bewijst de armoede der mensheid.
Daar waar zulk een wereld zichzelf praalziek tot de hemelen verheft in een woordenrijk gebed, uitgesproken door geschoolde, geleerde dienaren Gods, daar moet het einde van zulk een lachwekkende, tragikomische vertoning toch in 't zicht zijn?
Er ontbreekt nog slechts het alles afsluitende finissimo, de bezegeling.
"God laat niet varen de werken Zijner handen," zo roepen de simpele gelovigen uit.
Maar indien het individuum Gods, de kern Gods, zowel in de aarde als in de mens, ontheiligd en misbruikt wordt, waar is dan de Schepping Gods, die Gode gelijk is?
Zouden mens en natuur de zeven metalen bezitten, het edele goud inbegrepen, zou God deze schepping en dit schepsel bewaken en behouden!
Zij, die aan het einde der tijden: "Here, Here!" roepen, zijn beangsten of vleiers, een wit voetje zoekende bij Hem, die zij als de hoogste Meester zien.
Het is de methode van een armelijk mens, zichzelf verbergende in zelfbedrog, zichzelf omringende met klatergoud en zichzelf opladend met de trillingen van dit klatergoud, zodat hij veranderd wordt.
Niet in een heilige, maar altijd in een schijnheilige!
Heiligheid komt van binnenuit, nooit van buitenaf.
Heiligheid kan men niet beoefenen, het is een organische, innerlijke wezensstaat, een Éénheid, een individuum-zijn, in de meest edele betekenis van het woord.
Eenheid tussen God, ziel en mens schenkt de gave van het spirituele goud en zulk een individuum taalt niet naar het uiterlijke goud en naar enige demonstratie van klatergoud, noch materieel noch spiritueel.
In deze klatergouden wereld, waardoor de mens wordt verblind, is er niet zoveel plaats meer voor de zachtmoedige, edele, spirituele mens.
Zijn bescheiden, maar rust schenkende en onnoemelijke schone gouden glans, die door geen enkele andere luister te benaderen is, verzinkt in de schreeuw van de imitatie.
Om in deze, de mens van zijn zinnen berovende imitatiewereld, stand te houden als een waarachtige zielemens, is moed van node.
Moed en doorzetting en de zachtmoedigheid, die door God zelf geïnspireerd wordt, want de bezeten horde vertrapt de deemoedigen en de stil glanzende individuums.
Moge deze moed de zoekende mens nimmer begeven, opdat in ieder geval het individuele goud, het edele goud, behouden blijve!